ECLI:NL:HR:2011:BT1854
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie van een arrest van het gerechtshof Arnhem inzake ING Bank N.V. en [Eiser]
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser], wonende in de Bondsrepubliek Duitsland, en ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam. De zaak betreft een cassatieberoep ingesteld door [Eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem, dat op 20 oktober 2009 en 9 maart 2010 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder een arrest van 26 januari 2007, dat relevant is voor de omvang van de rechtsstrijd na verwijzing.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer gevolgd, die tot verwerping van het principaal beroep strekte. De klachten die door de advocaat van [Eiser] zijn aangevoerd, zijn door de Hoge Raad niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep van ING niet aan de orde. De Hoge Raad heeft [Eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 2.186,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is openbaar gedaan door raadsheer F.B. Bakels, en de zaak is behandeld door een vijfkoppige kamer onder leiding van vice-president J.B. Fleers.