ECLI:NL:HR:2011:BT1854

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02439
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een arrest van het gerechtshof Arnhem inzake ING Bank N.V. en [Eiser]

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser], wonende in de Bondsrepubliek Duitsland, en ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam. De zaak betreft een cassatieberoep ingesteld door [Eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem, dat op 20 oktober 2009 en 9 maart 2010 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder een arrest van 26 januari 2007, dat relevant is voor de omvang van de rechtsstrijd na verwijzing.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer gevolgd, die tot verwerping van het principaal beroep strekte. De klachten die door de advocaat van [Eiser] zijn aangevoerd, zijn door de Hoge Raad niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep van ING niet aan de orde. De Hoge Raad heeft [Eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 2.186,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is openbaar gedaan door raadsheer F.B. Bakels, en de zaak is behandeld door een vijfkoppige kamer onder leiding van vice-president J.B. Fleers.

Uitspraak

14 oktober 2011
Eerste Kamer
10/02439
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. S.M. Kingma,
t e g e n
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en ING.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak C05/194HR, LJN AY9678, NJ 2007/74 van de Hoge Raad van 26 januari 2007,
b. de arresten in de zaak 104.003.968 van het gerechtshof te Arnhem van 20 oktober 2009 en 9 maart 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. ING heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor ING mede door mr. A. de Greef, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het principaal beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 16 september 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere
motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ING begroot op € 2.186,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter, de vice-president E.J. Numann en de raadsheren J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 oktober 2011.