Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van ontuchtige handelingen, specifiek het geven van een klap tegen de bil van een onbekend meisje in een winkel. De feiten vonden plaats op 6 mei 2011, toen de verdachte, die met een vriend in de winkel was, het meisje zag en haar een klap tegen haar bil gaf terwijl hij haar aansprak met de woorden 'hé schatje'.
De verdachte stelde dat het oordeel van het Hof, dat hij het slachtoffer had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, gebaseerd was op een onjuiste uitleg van de term 'ontuchtige handelingen' zoals gedefinieerd in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof de term correct had geïnterpreteerd en dat de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen voldoende was onderbouwd met bewijs, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van aangifte.
De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de motivering toereikend was. Het beroep in cassatie werd verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof werd bevestigd. Deze zaak benadrukt de juridische interpretatie van ontuchtige handelingen en de grenzen van sociaal aanvaardbaar gedrag in het openbaar.