Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
1 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1995, heeft een beroep ingesteld via zijn advocaat G. Spong. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.