Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"De raadsvrouw van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling haar bezwaren tegen het vonnis op te geven. Zij zegt dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld.
(...)
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak. (...)
De raadsvrouw van verdachte merkt bij het voorhouden van de stukken het volgende op:
De aangeefster verklaart dat er een getuige bij het voorval aanwezig was die zij kende als [betrokkene 2] en geeft daarbij een telefoonnummer; ik vind dat een opmerkelijke passage. Daarnaast zegt de verdachte in zijn verhoor dat hij de ramen heeft vernield op de Ruysdaelkade en dat de getuige zegt dat hij op de Ceintuurbaan liep en dat het gerinkel vanaf de Ceintuurbaan kwam. Er worden verschillende straten genoemd. Ten slotte wil ik opmerken dat getuige [getuige] niet meer weet wat de datum of het tijdstip van het ten laste gelegde feit is.
(...)
De raadsvrouw van de verdachte voert het woord tot verdediging. Zij voert daarbij het volgende aan:
Mijn cliënt kan zich niet vinden in de veroordeling. De stelling van de verdediging is dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Er ligt een aangifte en de aangeefster noemt een getuige, [betrokkene 2]. Een persoon met een geheel andere voornaam komt vervolgens als getuige bij de politie. Deze verklaring is van maanden later. Het is niet duidelijk of het om hetzelfde incident gaat dat de aangeefster noemt. De locatie is mogelijk anders en de getuige geeft een andere beschrijving van wat er is gebeurd. Er is een verschil in wie er bedreigd wordt, hoeveel honden daarbij aanwezig waren. Daar komt bij de onduidelijkheid over de datum en de locatie. Dit alles in samenhang bezien, ben ik van mening dat de verklaring van de aangeefster niet of onvoldoende wordt ondersteund door de verklaring van de getuige. Het kan zijn dat de getuige en de aangeefster het over hele andere momenten hebben. De verklaring van de getuige kan niet als bewijsmiddel jegens mijn cliënt gebruikt worden. De aangeefster omschrijft de verdachte als een man met zwart haar en een baard, maar mijn cliënt is kaal. Mijn cliënt ontkent het ten laste gelegde feit. Hij bekent de vernieling, maar zegt dat hij geen vrouw heeft gezien. Er lopen op dat moment, een vrijdagnacht, misschien wel meerdere mensen uit het café naar buiten. Misschien hebben we wel te maken met heel iemand anders. Wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs verzoek ik u mijn cliënt vrij te spreken. Subsidiair verzoek ik u de getuigen, de aangeefster en getuige [getuige], die tijdig bij appelschriftuur zijn opgegeven, te horen."