Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
6 februari 2018.
Hoge Raad
Op 6 februari 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/02733. De zaak betreft de verdachte die is beschuldigd van medeplegen van medeplichtigheid aan poging tot gekwalificeerde diefstal, meermalen gepleegd. De middelen van cassatie die door de verdachte zijn ingediend, betreffen drie punten: ten eerste dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte niet nietig heeft verklaard, ten tweede dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte is geschonden doordat de zaak bij verstek is behandeld, en ten derde dat het Hof bij het opleggen van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen rekening heeft gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.