Uitspraak
wonende te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
kantoorhoudende te Rosmalen,
1.Het verdere verloop van het geding in cassatie
2.Verdere beoordeling in het incident en in de hoofdzaak
3.Beslissing
12 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2019 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de verzoekster in haar cassatieberoep. De verzoekster, wonende in de Verenigde Arabische Emiraten, had in een eerdere procedure de opdracht gekregen om zekerheid te stellen voor de proceskosten in cassatie, vastgesteld op € 3.500. Deze zekerheid diende uiterlijk op 8 februari 2019 te worden gesteld, anders zou de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard worden in haar cassatieberoep. De curator, Pieter Rudolf Dekker, heeft in zijn akte na tussenarrest verzocht om niet-ontvankelijkheid van de verzoekster, omdat zij geen zekerheid had gesteld. De verzoekster heeft bevestigd dat zij aan deze verplichting niet heeft voldaan.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verzoekster inderdaad geen zekerheid heeft gesteld en heeft daarom geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep. Daarnaast is de verzoekster veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200 voor salaris aan de zijde van de curator. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van de Hoge Raad van 11 januari 2019, waarin de verplichting tot het stellen van zekerheid was bevolen.