Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
5 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 januari 2021. De verdachte, geboren in 1958, was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot doodslag, gepleegd in 2018 in Beverwijk. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat M. Berndsen cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de klachten over de uitspraak van het hof zijn onderzocht. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand is gebleven. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president V. van den Brink als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.