Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1975, was als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V. betrokken bij faillissementsfraude. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden omdat hij niet deugdelijke administratie had gevoerd en deze niet aan de curator had overhandigd, wat leidde tot benadeling van de schuldeisers. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de omstandigheden waaronder een rechter rekening mag houden met niet tenlastegelegde feiten bij strafoplegging. Het hof had vastgesteld dat de verdachte als katvanger had opgetreden en dat er sprake was van een delictpatroon, maar had de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd door niet tenlastegelegde feiten mee te wegen zonder de juiste omstandigheden te onderbouwen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de straf.