Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
3.De oordelen van het Hof
4.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het principale beroep in cassatie
De griffier van de Hoge Raad heeft op 28 mei 2024 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Belanghebbende heeft bij bericht van 5 juni 2024 verzocht om uitstel. De griffier heeft op 5 juni 2024 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij aan belanghebbende is meegedeeld dat de Hoge Raad geen aanleiding ziet om het verzoek in te willigen en dat dit betekent dat het (de) stuk(ken) uiterlijk op 9 juli 2024 door de Hoge Raad moet(en) zijn ontvangen. Van de plaatsing van dit laatste bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 5 juni 2024 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 5 juni 2024. Op 14 juli 2024 heeft de Hoge Raad via het webportaal een brief van belanghebbende ontvangen waarin hij de gronden van het beroep uiteenzet. Aangezien die brief na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, laat de Hoge Raad dit stuk buiten beschouwing. Daarom zal de Hoge Raad het beroep in cassatie met toepassing van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk verklaren.
5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep in cassatie
Het beboetbare feit dat op grond van artikel 67e, lid 1, AWR kan leiden tot een vergrijpboete bij navordering, is daarentegen niet beperkt tot een bepaald handelen of nalaten met betrekking tot de aangifte. Deze vergrijpboete kan worden opgelegd indien het met betrekking tot een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of dat anderszins te weinig belasting is geheven. Door deze andere, ruimere omschrijving van het beboetbare feit, waarbij slechts de gevolgen van het handelen of nalaten van de belastingplichtige worden genoemd, bestaat de mogelijkheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van artikel 67e, lid 1, AWR ook in gevallen waarin de belastingplichtige niet of niet correct is uitgenodigd om aangifte te doen, en eveneens in gevallen waarin de inspecteur hem – na een correcte uitnodiging tot het doen van aangifte en het verstrijken van de daarbij gestelde termijn – niet heeft aangemaand om de aangifte alsnog binnen een daarbij gestelde termijn te doen.