In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in cassatie ging, had eerder een zorgmachtiging aangevraagd die door de rechtbank Overijssel was verleend. De rechtbank had op 2 juni 2025 een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, maar de medische verklaring die aan deze machtiging ten grondslag lag, voldeed niet aan de wettelijke eisen. De naam van de psychiater die de verklaring had opgesteld, ontbrak, wat volgens de Hoge Raad een fundamenteel gebrek was. De Hoge Raad oordeelde dat zonder de naam van de psychiater, de rechtbank niet kon vaststellen of de psychiater voldeed aan de vereisten van de Wvggz. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber was dat de beschikking van de rechtbank vernietigd moest worden en dat de zaak terugverwezen moest worden voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de beschikking van de rechtbank vernietigd, waarbij de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Overijssel voor een nieuwe beoordeling.