Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee broers, [zoon 1] en [zoon 2], na het overlijden van hun moeder in 2019. De moeder had in haar testament [zoon 1] benoemd tot enige erfgenaam en executeur, terwijl [zoon 2] aanspraak maakt op zijn legitieme portie uit de nalatenschap. De zaak draait om de vraag of een verdelings- en overnamebeding in de vennootschap onder firma (vof) waarin [zoon 1] en zijn moeder betrokken waren, kan worden aangemerkt als een gift, en of de bedrijfsopvolgingsrechtspraak van toepassing is. De rechtbank heeft [zoon 1] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [zoon 2], maar het hof heeft dit vonnis gedeeltelijk vernietigd en een lager bedrag vastgesteld. De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het hof buiten het debat van partijen is getreden door te concluderen dat de toetreding van de moeder tot de vof een gift was, en dat de bedrijfsopvolgingsrechtspraak niet relevant was. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.