ECLI:NL:OGEAC:2025:163

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
CUR202400766
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van aftrekbare buitengewone lasten in de inkomstenbelasting

In deze zaak is in geschil de hoogte van de in aftrek komende buitengewone lasten, zoals bedoeld in artikel 16a, lid 1, sub a van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB). Belanghebbende heeft op 17 juni 2022 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2019 ontvangen, waarbij een belastbaar inkomen van NAf 68.340 is vastgesteld. Na bezwaar heeft de Inspecteur op 12 september 2024 een verweerschrift ingediend, maar dit document heeft belanghebbende niet bereikt, waardoor er geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. Tijdens de tweede zitting op 25 juni 2025 is de zaak opnieuw behandeld door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg. Belanghebbende heeft kosten van NAf 8.568 als buitengewone lasten opgevoerd, maar de Inspecteur heeft deze kosten betwist. Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat de drempel voor aftrek niet is overschreden, waardoor de kosten niet in aanmerking komen voor aftrek. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, en het verzoek om immateriële schadevergoeding is afgewezen. De Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van NAf 22,40 en het griffierecht van NAf 50.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juli 2025
BBZ nr. CUR202400766
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],woonachtig te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 17 juni 2022 een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 68.340.
1.2
Belanghebbende heeft op 16 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 1 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 12 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.5
De (eerste) zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen. De zaak is behandeld door mr. D.J. Jansen.
1.6
Ter zitting is gebleken dat het door de Inspecteur ingediende verweerschrift van 12 september 2024 zowel belanghebbende als de rechter en griffier niet heeft bereikt. Er heeft geen inhoudelijke behandeling van het beroep plaatsgevonden. Belanghebbende krijgt de gelegenheid om binnen vier weken een reactie op het verweerschrift in te dienen, waarna de zaak opnieuw op een zitting zal worden gepland.
1.7
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2024 een reactie op het verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 25 juni 2025 een pleitnota ingediend.
1.9
De (tweede) zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025 te Willemstad. Dezelfde personen als tijdens de eerste zitting zijn verschenen. De zaak is behandeld door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 30 maart 2022 aangifte IB 2019 gedaan. In zijn aangifte heeft belanghebbende onder meer een bedrag van NAf 8.745 (voor toepassing van de drempel) aan kosten als buitengewone lasten in aftrek gebracht. Het belastbaar inkomen volgens de aangifte bedraagt NAf 63.699.
2.2
Bij het vaststellen van de aanslag IB 2019 is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. Uit de afwijkingsbrief van 17 juni 2022 volgt dat een bedrag van NAf 1.500 (voor toepassing van de drempel) aan kosten als buitengewone lasten in aftrek is toegestaan.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is de hoogte van de in aftrek komende buitengewone lasten kosten als bedoeld in artikel 16a, lid 1, sub a van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) (hierna: de aftrek van kosten ter zake van ziekte).
3.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaar- en beroepschrift de volgens hem als buitengewone lasten in aftrek komende kosten ter zake van ziekte berekend op NAf 8.568 (voor toepassing van de drempel). Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
1.
Premie Uitvaartverzekering
NAf
1.016
2.
Tandarts
NAf
415
3.
Fysiotherapie
NAf
900
4.
Receptregels
NAf
120
5.
Handverkoop
NAf
800
6.
Huisapotheek
NAf
800
7.
Nexium
NAf
603
8.
Vitamines
NAf
294
9.
Maca
NAf
573
10.
Maalox
NAf
456
11.
Rennies
NAf
216
12.
Autoritten
NAf
1.292
13.
Bijbetaling medicijnen
NAf
83
NAf
8.568
3.3
De Inspecteur betwist dat belanghebbende in aanmerking komt voor aftrek van kosten ter zake van ziekte. Gelet op de in de beroepsfase (alsnog) overgelegde bewijsstukken bedragen de aannemelijk gemaakte kosten NAf 1.315 (de tandartskosten van NAf 415 en kosten voor fysiotherapie van NAf 900), maar zelfs indien ook rekening zou worden gehouden met de mogelijk in aftrek komende kosten van vervoer per auto zou niet boven de drempel worden uitgekomen. De drempel bedraagt immers in het onderhavige geval NAf 4.104,40 (5% van NAf 82.088). Ten aanzien van de overige kosten heeft de Inspecteur gesteld dat sprake is van niet voor aftrek in aanmerking komende kosten, dan wel dat de kosten niet of onvoldoende met bewijsstukken aannemelijk zijn gemaakt.
3.4
Belanghebbende is van mening dat het bedrag van NAf 8.568 als buitengewone lasten in aanmerking dient te worden genomen.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag IB 2019 is op 16 augustus 2022 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 16 mei 2023 een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 16 mei 2024, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
4.4
Belanghebbende heeft op 1 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien tijdig.
4.5
Het Gerecht ziet evenwel in samenspraak met partijen om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Het Gerecht zal het verweerschrift van de Inspecteur mede beschouwen als (reële) uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarom geen belang meer bij het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.6
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 1 maart 2024 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van de onderhavige procedure.
Aftrek buitengewone lasten
4.7
Artikel 16a LIB luidt voor zover hiervan belang als volgt:
“1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven:
a. ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en overlijden van de belastingplichtige, diens echtgenoot, diens eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van diens bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie;
(…)
2. De Gezamenlijke uitgaven voor zover verband houdend met een hierna te noemen post wordt in aanmerking genomen met inachtneming van de daarbij gegeven normering:
a. de met de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitgaven verband houdende kosten van vervoer per auto tot een bedrag van ƒ. 0,35 per kilometer, of, indien het betreft een ter beschikking gestelde auto, de brandstofkosten;
(…)
4. De in het eerste lid, onderdelen a, c en d, bedoelde uitgaven worden in aanmerking genomen voor zover zij gezamenlijk meer bedragen dan 5 procent van het inkomen, doch ten minste ƒ. 1.500.”
4.8
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen dat hij voldoet aan de vereisten voor aftrek van de uitgaven. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende. Onjuist is de stelling van belanghebbende dat van hem niet kan worden verlangd elk jaar afzonderlijk bewijs te leveren van de kosten. Jaarlijks dient immers te kunnen worden getoetst of recht bestaat op aftrek en de hoogte daarvan. Een globale schatting van kosten volstaat niet. De stelling van belanghebbende ter zitting dat de afdeling IB van de Belastingdienst daar niet op zou zitten te wachten, acht het Gerecht uiterst ongeloofwaardig.
4.8.1
Premie uitvaartverzekering
Tussen partijen is niet in geschil dat de betaalde premie voor een uitvaartverzekering is aan te merken als buitengewone last als bedoeld in artikel 16a, lid 1, letter a LIB. Ter onderbouwing van de kosten heeft belanghebbende het voorblad van de polis van zijn uitvaartverzekering bij [H Levensverzekering NV] van 23 februari 2016 (verzekeringsduur levenslang) overgelegd. Op basis daarvan bedraagt de basispremie NAf 77,85 per maand. Belanghebbende heeft daarnaast een bankafschrift van de maand mei 2021 overgelegd, waarop een bedrag is afgeschreven van NAf 77,85 en NAf 6,83. Belanghebbende stelt dat hieruit moet worden afgeleid dat hij ook in het onderhavige jaar maandelijks premie heeft betaald. Volgens belanghebbende bedragen de voor aftrek in aanmerking komende kosten per maand NAf 84,68 en per jaar NAf 1.016,16.
Ter zitting heeft de Inspecteur zich op het nader standpunt gesteld dat er voor het onderhavige jaar vanuit kan worden gegaan dat de premie is betaald. Het Gerecht stelt het bedrag aan kosten vast op NAf 934,20 (NAf 77,85 maal 12 maanden). Het bedrag aan gestelde administratie-/afschrijvingskosten kwalificeert naar het oordeel van het Gerecht niet als kosten ter zake van ziekte.
4.8.2
Fysiotherapie en tandarts
De kosten van fysiotherapie en de tandarts zijn tussen partijen niet langer in geschil (zie 3.3). Het totaal van de kosten bedraagt NAf 1.315.
4.8.3
Receptregel, handverkoop, huisapotheek, nexium, vitamines, maca, maalox en rennies en bijbetaling medicijnen
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de kosten genoemd onder 4 tot en met 11 en 13 (zie 3.2) onder meer betaalbewijzen van NAf 28,03 (16 februari 2019), NAf 42,76 (20 maart 2019) en NAf 24,04 (11 april 2019) bij Botica Barber overgelegd. De overige door belanghebbende overgelegde stukken zien niet op betalingen in het onderhavige jaar. Zoals reeds hiervoor is opgemerkt, dienen voor elk jaar afzonderlijk de kosten met stukken te worden onderbouwd en kan niet worden volstaan met bewijsstukken uit andere jaren, dan wel globale schattingen.
Het Gerecht acht niet onaannemelijk dat belanghebbende kosten heeft gemaakt en stelt dit bedrag mede gelet op de overlap tussen voornoemde posten vast op hoogstens NAf 250. Het Gerecht laat in het midden of ter zake van elk van de gestelde kosten sprake is van voor aftrek in aanmerking komende kosten, daar – uitgaande van voornoemd bedrag – de gezamenlijke kosten aan buitengewone uitgaven de drempel niet zullen overschrijden (zie 4.9).
4.8.4
Autoritten
Belanghebbende stelt onder verwijzing naar een door hem in zijn bezwaarschrift opgestelde lijst met data en bezoeken aan huisarts, apotheek, cardioloog, dermatoloog, internist, fysiotherapie, tandarts, poli en oogarts in totaal 3.690 kilometer te hebben gereden. De voor aftrek in aanmerking komende kosten van vervoer per auto berekent belanghebbende op NAf 1.1291,50 (3.690 x ƒ 0,35).
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende ter onderbouwing van de door hem gestelde kosten onvoldoende bewijs heeft overgelegd. Belanghebbende had bijvoorbeeld door de fysiotherapeut, waar hij volgens de door hem opgestelde lijst gemiddeld rond de tien keer per maand kwam, een verklaring kunnen laten afgeven met betrekking tot het aantal bezoeken. Zulks heeft belanghebbende niet gedaan. Het Gerecht acht op basis van de in de beroepsfase alsnog overgelegde bewijsstukken aannemelijk dat belanghebbende in elk geval maandelijks naar de fysiotherapeut, twee maal per jaar naar de tandarts en drie maal naar de apotheek is geweest. De daarvoor in aftrek komende kosten van vervoer per auto bedragen in totaal NAf 197 (= NAf 153 (26,6 km (afstand retour woonhuis naar de fysiotherapeut) x 2 (retour) x ƒ. 0,35 x 12 (aantal bezoeken) + NAf 41 (57,8 km (afstand retour woonhuis naar de tandarts) x 2 (retour) x ƒ. 0,35 x 2 (aantal bezoeken) + NAf 3 (2,6 km (afstand retour woonhuis naar Botica Barber) x ƒ. 0,35 x 3 (aantal bezoeken)). Niet onaannemelijk is dat belanghebbende meer kosten heeft gemaakt. Echter ook hier geldt dat voor zover daarvoor een hoger bedrag in aanmerking wordt genomen daarmee de drempel niet zal worden overschreden (zie 4.9).
4.9
Op basis van het voorgaande bedragen de ter zake van ziekte aannemelijk gemaakte kosten (hoogstens) NAf 2.697 [1] . Artikel 16a, lid 4 LIB bepaalt dat de kosten alleen in aanmerking worden genomen voor zover zij meer bedragen dan 5 procent van het inkomen (de drempel). Niet in geschil is dat de drempel in het onderhavige geval NAf 4.104,40 bedraagt. Belanghebbende komt derhalve niet in aanmerking voor aftrek.
Vertrouwensbeginsel
4.1
Belanghebbende stelt verder dat in eerdere jaren alle uitgaven, met uitzondering van de autoritten, zijn toegekend. Voor zover deze stelling opgevat moet worden als een beroep op het vertrouwensbeginsel, kan dit beroep niet slagen. Aan de omstandigheid dat de Inspecteur in eerdere jaren wel kosten ter zake van ziekte in aanmerking heeft genomen, kan belanghebbende geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de Inspecteur de aftrek van dezelfde zorgkosten in een volgend jaar ook zal accepteren. Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur is voorgelegd en daarnaast op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6516; HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:278). Gesteld noch gebleken is dat daarvan in het onderhavige geval sprake is.

5.IMMATERIELE SCHADEVERGOEDING

5.1
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. De wet- en regelgeving in Curaçao voorziet echter niet in de bevoegdheid van de belastingrechter tot het toekennen van een schadevergoeding. Alleen de burgerlijke rechter is bevoegd om de belanghebbende in verband hiermee een schadevergoeding toe te kennen. Belanghebbende dient het verzoek derhalve te richten aan de burgerlijke rechter (vgl. HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50).
5.2
De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 16 augustus 2022 (indiening bezwaar) en geëindigd op 15 juli 2025 (datum uitspraak Gerecht). De redelijke termijn van twee jaar is derhalve overschreden. Het Gerecht zal volstaan met het constateren dat de redelijke termijn is overschreden.

6.(PROCES)KOSTEN EN GRIFFIERECHT

6.1
Belanghebbende heeft verzocht om een (proces)kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verzoek moet worden afgewezen.
Kosten bezwaarfase
6.2
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: de Regeling). Ingevolge artikel 6.1 van de Regeling kan een vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 32a, lid 1 van de ALL uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6.3
Het Gerecht is van oordeel dat de aanslag niet door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. De aanslag blijft immers gehandhaafd. Bovendien is ook geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (zie ook 6.11). Gelet op het voorgaande bestaat geen recht op vergoeding van kosten voor de bezwaarfase.
Kosten beroepsfase
6.4
De Inspecteur heeft niet tijdig op het bezwaar beslist en belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Het instellen van dit beroep is een procedureel middel om de Inspecteur tot besluitvorming te bewegen (vgl. HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:170). In een dergelijk geval ligt het in de rede de Inspecteur te veroordelen in de kosten die redelijkerwijs door belanghebbende moesten worden gemaakt voor het ingestelde beroep. Aangezien het beroep inhoudelijk ongegrond is ziet de vergoeding van proceskosten alleen op de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar (vgl. HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3504 en HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1713).
6.5
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54) (hierna: het Besluit).
6.6
In artikel 1 van het Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn:
“(...)
c. reis- en verblijfkosten van een partij;
d. verletkosten van een partij; en
(...).”
Reis- en verblijfkosten
6.7
Het Gerecht ziet mede gelet op de gang van zaken omtrent het verweerschrift dat door belanghebbende niet voorafgaand aan de zitting is ontvangen (zie 1.6) en waarvan belanghebbende geen schuld treft, aanleiding voor een vergoeding van de reiskosten die belanghebbende voor het bijwonen van de eerste zitting heeft moeten maken. Het Gerecht stelt deze kosten in billijkheid vast op een bedrag van NAf 22,40, zijnde eenmaal een retourrit met de auto van het woonhuis naar het Gerecht: een afstand van (totaal) 64 km en een vergoeding van NAf 0,35 per kilometer (vgl. GEA Curaçao van 6 september 2024, ECLI:NL:OGEAC:2024:170). Voor een vergoeding van de reiskosten die belanghebbende voor het bijwonen van de tweede zitting heeft moeten maken, ziet het Gerecht geen aanleiding nu het beroep inhoudelijk ongegrond is.
Verletkosten
6.8
Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting. Kosten van tijdverzuim veroorzaakt door bijvoorbeeld het indienen van het beroepschrift of de voorbereiding van een rechtszaak komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dergelijke kosten moeten voor rekening van partijen zelf blijven (vgl. GEA Curaçao 29 maart 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:48).
6.9
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van verletkosten, reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende inkomsten heeft gederfd vanwege het bijwonen van de zitting(en). Belanghebbende is met pensioen en verricht slechts beperkt werkzaamheden als consultant bij de overheid.
6.1
Belanghebbende heeft voorts nog verzocht om een vergoeding van de kosten ‘waar hij in het kader van deze beroepsprocedure mee wordt geconfronteerd’. Het betreft een bedrag van NAf 845,88, welk bedrag ziet op 7 manuren (vervaardigen en indienen beroepschrift en follow up) tegen een uurtarief van NAf 100 (totaal NAf 700), kantoorkosten van NAf 56 (8% van het ‘honorarium’), reiskosten NAf 42 en omzetbelasting (6%) NAf 47,88. Het overzicht aan kosten is bij wijze van factuur aan de Inspecteur ‘in rekening gebracht’.
6.11
Het Gerecht wijst het verzoek voor de gevraagde ‘kosten’ af. Een vergoeding voor proceskosten wordt alleen verleend indien het betreft kosten die limitatief zijn opgesomd in artikel 1 van het Besluit. Daarvan is in deze geen sprake. Het Gerecht begrijpt belanghebbende aldus dat hij aansluiting zoekt bij de kosten die in artikel 1, onder a, van het Besluit zijn vermeld: kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Een beroep op die bepaling faalt evenwel. Op de eerste plaats is belanghebbende geen derde; immers hij heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van zichzelf. Op de tweede plaats is geen sprake van kosten. Daarvan is in dit verband alleen sprake als door een derde aan belanghebbende een vergoeding in rekening wordt gebracht, alwaar een betalingsverplichting voor belanghebbende uit voortvloeit, hetgeen evenmin het geval is.
Voor zover belanghebbende aansluiting zoekt bij een van de andere kostencategorieën die in artikel 1 van het Besluit worden genoemd, faalt zijn betoog eveneens, behoudens voor zover het een deel van de reiskosten betreft (zie in dat verband onderdeel 6.4).
6.12
Wel dient de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.

7.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep niet tijdig beslissen op het bezwaar voor het jaar 2019 niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar ongegrond;
  • wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van in totaal NAf 22,40; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 15 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500

Voetnoten

1.Premie uitvaartverzekering NAf 934,20 + fysiotherapie en tandarts NAf 1.315 + receptregel, etc. NAf 250 + autokosten NAf 197 = NAf 2.697 (afgerond).