Uitspraak
Parketnummer: 820.00001/17
Vonnis van dit Gerecht
[A],
“de Directeur der Belastingen”ligt. Dit standpunt berust naar het oordeel van het Gerecht op een onjuiste lezing van de landsverordening.
“Met het opsporen van de bij belastingverordening strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, belast de Inspecteur alsmede de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren en personen van de Belastingdienst. (…)”
“Alle processen-verbaal betreffende de bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden ingezonden aan de Directeur. De Directeur doet de processen-verbaal betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is binnengetreden, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de officier van justitie. De overige processen-verbaal doet de Directeur met de inbeslaggenomen voorwerpen toekomen aan de officier van justitie indien hij een vervolging wenselijk acht.”
“indien degene op wie de verplichting rust alsnog een juiste en volledige aangifte doet of juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de Inspecteur of een van de in artikel 48, tweede lid, bedoelde ambtenaren en personen de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden”.
NJ2010, 199). Er moet derhalve worden ingekeerd voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de belastingambtenaren ermee bekend zijn of zullen worden dat geen juiste en volledige aangifte is gedaan. Voorts moet de door de belastingplichtige gegeven informatie op zodanige wijze worden aangeleverd dat het voor de Belastingdienst redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat hij daarmee zijn nalatigheid herstelt (vgl. HR 22 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1760,
NJ2001, 699).
“de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag”en niet op het recht tot strafvervolging. Het recht op strafvervolging is geregeld in artikel 1:145 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Deze bepaling stelt de verjaringstermijn van misdrijven afhankelijk van de hoogte van de gevangenisstraf waarmee deze wettelijk zijn bedreigd. Het ten laste gelegde opzettelijk niet binnen de gestelde termijn, onjuist en/of onvolledig doen van een aangifte van de Inkomstenbelasting of van de Belasting op de Bedrijfsomzetten, is een misdrijf dat is bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren (artikel 49, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, juncto artikel 7, eerste lid, artikel 8, tweede lid, en 53 van de Algemene landsverordening landsbelastingen, de artikelen 27 en 28 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting en artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid, van de Landsverordening belasting op de bedrijfsomzetten). Ten aanzien van zo’n misdrijf vervalt het recht tot strafvervolging door verjaring in twaalf jaren (artikel 1:145, eerste lid, onder c, Sr). Die termijn is ten aanzien van geen van de aangiften verstreken.
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2017 in de Nederlandse Antillen
en/of Sint Maarten meermalen
telkens al dan nietopzettelijk,
,die ingevolge de Algemene
landsverordening
landsbelastingen, verplicht was tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Inkomstenbelasting, dat niet binnen de gestelde termijn
en/of onjuist en/of onvolledigheeft gedaan,
al dan nietopzettelijk nagelaten om binnen de gestelde termijn aangifte Inkomstenbelasting
(betreffende de belastingjaren 2009, 2010,
2011,2012, 2013, 2014, 2015 en
/of2016
)te doen,
of omstreeksde periode van 1 juli 2009 tot en met 15 augustus 2016 in de Nederlandse Antillen en/of Sint Maarten, meermalen
telkens al dan nietopzettelijk,
,die ingevolge de Algemene
landsverordening
landsbelastingen, verplicht was tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Belasting op Bedrijfsomzetten (Turnover Tax), dat niet binnen de gestelde termijn
en/of onjuist en/of onvolledigheeft gedaan,
al dan nietopzettelijk, maandelijks, nagelaten om binnen de gestelde termijn aangifte Belasting op de Bedrijfsomzetten voor het bedrijf [eenmansbedrijf van A]
(betreffende de tijdvakken in 2009, 2010,
2011,2012, 2013, 2014, 2015 en
/of2016
)te doen,
(cursief). Die wijzigingen houden verband met de citeertitel die in de genoemde landsverordening is opgenomen. De verdachte is daardoor vanzelfsprekend niet geschaad in zijn verdediging.
“Bij de heffing van belastingen zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met belastingheffing wordt immers beoogd dat het desbetreffende land, in dit geval Sint Maarten, geldmiddelen verschaft die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelen deze gemeenschapsbelangen geschonden. Zulk gedrag leidt er uiteindelijk toe dat andere, bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Dit klemt temeer in een kleine gemeenschap, zoals die van Sint Maarten. Het spreekt immers voor zich dat naarmate de gemeenschap kleiner is, de begroting kleiner is en daarmee de impact van belastingontduiking groter is. In een tijd zoals deze, waarin Sint Maarten de verwoestende werking van orkaan Irma te boven probeert te komen, is het extra wrang dat de verdachte met zijn constructiebedrijf op deze schaal belasting heeft ontdoken. In zoverre is de forse strafeis van de officier van justitie niet onbegrijpelijk te noemen.
“[de voormalig president van de Centrale Bank] op meer tijdstippen in de periode van 28 maart 2007 tot en met 23 maart 2015 op de Nederlandse Antillen en in Curaçao opzettelijk als degene die ingevolge de Algemene landsverordening landsbelastingen verplicht was tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Inkomstenbelasting, de aangiften Inkomstenbelasting, als in de tenlastelegging genoemd, over de aangiftevakken 2006 tot en met 2014 onjuist heeft gedaan door een te laag persoonlijk inkomen op te geven, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel voor de Nederlandse Antillen en voor Curaçao kon ontstaan.”
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
15 (vijftien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.