In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant], die oorspronkelijk eiser was en nu appellant in het principaal appel, tegen het Openbaar Lichaam Sint Eustatius, dat oorspronkelijk gedaagde was en nu geïntimideerde in het principaal appel. De procedure betreft de benoeming van [Appellant] als Eilandsecretaris en de rechtsgang die daarop volgde. In eerste aanleg werd een vonnis gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 3 april 2018 werd uitgesproken. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis en heeft grieven ingediend. Het Openbaar Lichaam heeft het hoger beroep bestreden en zelf voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De ontvankelijkheid van [Appellant] in deze procedure werd ambtshalve door het Hof beoordeeld. Het Hof oordeelde dat er een met voldoende waarborgen omgeven administratieve rechtsgang openstond voor [Appellant], waardoor de burgerlijke rechter niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht en verklaarde [Appellant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. Tevens werd [Appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op US$ 3.300,- aan gemachtigdensalaris en US$ 126,40 aan verschotten.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de juiste rechtsgang en de rol van de burgerlijke rechter in gevallen waar een andere rechter bevoegd is. Het Hof heeft de vorderingen van [Appellant] afgewezen en bevestigd dat de rechtsgang bij de administratieve rechter voldoende rechtsbescherming biedt.