ECLI:NL:OGHACMB:2020:298

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
EUX2018H00003
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming eilandsecretaris en rechtsgang bestuursrecht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant], die oorspronkelijk eiser was en nu appellant in het principaal appel, tegen het Openbaar Lichaam Sint Eustatius, dat oorspronkelijk gedaagde was en nu geïntimideerde in het principaal appel. De procedure betreft de benoeming van [Appellant] als Eilandsecretaris en de rechtsgang die daarop volgde. In eerste aanleg werd een vonnis gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 3 april 2018 werd uitgesproken. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis en heeft grieven ingediend. Het Openbaar Lichaam heeft het hoger beroep bestreden en zelf voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

De ontvankelijkheid van [Appellant] in deze procedure werd ambtshalve door het Hof beoordeeld. Het Hof oordeelde dat er een met voldoende waarborgen omgeven administratieve rechtsgang openstond voor [Appellant], waardoor de burgerlijke rechter niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht en verklaarde [Appellant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. Tevens werd [Appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op US$ 3.300,- aan gemachtigdensalaris en US$ 126,40 aan verschotten.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de juiste rechtsgang en de rol van de burgerlijke rechter in gevallen waar een andere rechter bevoegd is. Het Hof heeft de vorderingen van [Appellant] afgewezen en bevestigd dat de rechtsgang bij de administratieve rechter voldoende rechtsbescherming biedt.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curacao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
[Appellant],
wonende in Sint Eustatius,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel,
procederend in persoon,
tegen
HET OPENBAAR LICHAAM SINT EUSTATIUS,
met zetel in Sint Eustatius,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimideerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. T. Breugom.
De partijen worden hierna [Appellant] en het Openbaar Lichaam genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Sint Eustatius, (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer 2018-2 EUX201800002 in kort geding gewezen en op 3 april 2018 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[Appellant] is bij akte van appel op 20 april 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op dezelfde dag ingekomen memorie van grieven heeft hij twee grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen.
1.3.
Het Openbaar Lichaam heeft in een memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel beroep het hoger beroep van [Appellant] bestreden, zelf voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en geconcludeerd in het principale beroep tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van [Appellant] dan wel tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep en in het voorwaardelijk incidenteel beroep tot vernietiging van het vonnis met een verklaring van niet-ontvankelijkheid van [Appellant] en een veroordeling van [Appellant] in de proceskosten.
1.4. [
[Appellant] heeft in een memorie van antwoord in incidenteel appel het incidenteel hoger beroep van het Openbaar Lichaam bestreden en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
1.5.
Op 17 januari 2020 heeft het Openbaar Lichaam en op 15 mei 2020 heeft [Appellant] pleitaantekeningen overgelegd.
1.6.
Op 26 juni 2020 heeft het Openbaar Lichaam een akte na schriftelijk pleidooi genomen.
1.7.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
Het Hof dient ambtshalve de ontvankelijkheid te beoordelen (HR 25 juni 1982, NJ 1983/194, rov. 6).
2.2.
Bij Besluit van 24 mei 2016, no. 20B, van het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam is [Appellant] tijdelijk benoemd tot Eilandsecretaris van het Openbaar Lichaam en wel van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017 (productie 3 bij pleitaantekeningen mr. Breugom in eerste aanleg).
2.3.
Bij Besluit van 10 juni 2016 heeft de Rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba het benoemingsbesluit goedgekeurd (productie 4
t.a.p.), zoals voorgeschreven in artikel 126, tweede lid, van de
Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba(hierna WOLBES). Artikel 126 WOLBES luidt:
1 Het bestuurscollege benoemt de eilandsecretaris. Hij is tevens bevoegd de eilandsecretaris te schorsen en te ontslaan.
2 Een besluit houdende de benoeming, bevordering, schorsing of ontslag van de eilandsecretaris behoeft de goedkeuring van de Rijksvertegenwoordiger. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of de regels, bedoeld in artikel 168, tweede lid.
Artikel 168, tweede lid, WOLBES, waarnaar verwezen wordt, luidt voor zover van belang:
Besluiten (…) worden genomen op grond van door het bestuurscollege vastgestelde regels inzake de benoeming, bevordering, schorsing en ontslag van ambtenaren. Deze regels bevatten in ieder geval de gronden voor deze besluiten.
2.4.
Van deze wetsbepalingen kan niet bij overeenkomst tussen worden afgeweken.
2.5.
Bij Besluit van 3 mei 2017, no. 5.10, heeft het Bestuurscollege besloten [Appellant] aansluitend op de tijdelijke benoeming, dus met ingang van 1 augustus 2017, te benoemen tot Eilandsecretaris voor onbepaalde tijd (productie 9
t.a.p.).
2.6.
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft de Rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba goedkeuring onthouden aan het benoemingsbesluit van 3 mei 2017 (productie 17
t.a.p.).
2.7.
Het Openbaar Lichaam en het Bestuurscollege hebben op 3 augustus 2017 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 juli 2017 (productie 18, blz. 3, 8e alinea). Blijkens het advies van de adviescommissie (productie 18
t.a.p.), is aan [Appellant] ingevolge artikel 61, eerste lid, van de
Wet administratieve rechtspraak BES(WarBES) een afschrift van het bezwaarschrift verstuurd en is hij geïnformeerd over de instelling van een onafhankelijke adviescommissie op grond van artikel 70 van de WarBES (p. 4, tweede alinea). [Appellant] is als derde belanghebbende uitgenodigd voor de hoorzitting (blz. 4, zesde alinea).
2.8.
Naar aanleiding van een bezwaarschrift van het Openbaar Lichaam en Bestuurscollege heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiging op 2 januari 2018 een Beslissing op bezwaar genomen waarin het bezwaarschrift tegen het besluit van 31 juli 2017, voor zover dat is ingediend door het Openbaar Lichaam, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover ingediend door het Bestuurscollege, ongegrond verklaard; het besluit van 31 juli 2017 is gehandhaafd (productie 18
t.a.p.).
2.9.
De Beslissing op bezwaar bevat een rechtsmiddelenclausule: onderaan vermeld is dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van dit besluit beroep kunnen instellen bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2.10. [
[Appellant], die door de Beslissing op bezwaar, zijnde een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, WarBES, rechtstreeks in zijn belang is getroffen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, WarBES, heeft geen beroep ingesteld bij het Gerecht.
2.11.
Aan de vorderingen van [Appellant] in de onderhavige procedure ligt ten grondslag dat hij nog steeds Eilandsecretaris is of aanspraak heeft op herbenoeming als Eilandsecretaris. Deze grondslag kon hij voorleggen aan de administratieve rechter, in een met voldoende waarborgen omgeven administratieve rechtsgang.
2.12.
Het is vaste rechtspraak dat indien er voor de eisende partij een met voldoende waarborgen omgeven administratieve rechtsgang openstaat of heeft opengestaan, de burgerlijke rechter de eisende partij niet-ontvankelijk dient te verklaren. Zie recentelijk HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1806:
Op grond van art. 112 lid 1 Grondwet is de burgerlijke rechter bevoegd om van alle schuldvorderingen kennis te nemen, ook derhalve indien deze van publiekrechtelijke aard zijn (vgl. Kamerstukken II, 1979/80, 16162, nr. 3, p. 6 en 10, en Kamerstukken II, 1991/92, 22495, nr. 3, p. 83-84). Wanneer een andere rechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil, doet dit op zichzelf niet af aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter op grond van art. 112 lid 1 Grondwet. Wel dient de eiser of verzoeker door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk in zijn vordering of verzoek te worden verklaard wanneer de rechtsgang bij die andere rechter ter zake van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt. Een en ander leidt tot het uit een oogpunt van rechtsbescherming bevredigende en in een rechtsstaat passende resultaat dat een zo volledig mogelijke rechtsbescherming bestaat, nu de burgerlijke rechter steeds aanvullende rechtsbescherming kan bieden. (Zie onder meer HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0527, NJ 1992/687 (Changoe/Staat), rov. 3.2, en 5 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0848, NJ 1995/716 (Rotterdam/Staat), rov. 4.1-4.2, en HR 20 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:58, NJ 2017/50, rov. 3.4.1.)
De aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter heeft geen betrekking op voorzieningen die partijen uitsluitend verlangen met het oog op de procesvoering in de rechtsgang bij een andere rechter. Partijen zijn in die rechtsgang aangewezen op de voor die rechtsgang geldende regels en mogelijkheden. Het is aan de rechter in die rechtsgang om te beslissen over, kort gezegd, de uitleg en toepassing van die regels en mogelijkheden. In dat verband is voor de burgerlijke rechter, gelet op de wettelijke verdeling van rechterlijke bevoegdheid, geen taak weggelegd. Voor voorzieningen door de burgerlijke rechter op dit vlak is daarom geen plaats. De Hoge Raad heeft bij herhaling in deze zin beslist (vgl. HR 9 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC1066, NJ 1990/212, HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0364, NJ 1992/494, rov. 3.2, en HR 18 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237, rov. 3.3). Deze rechtspraak omvat mede dat geen plaats is voor bewijsgaring met gebruikmaking van de mogelijkheden van het burgerlijke procesrecht met het oog op een procedure bij een andere rechter (vgl. onder meer HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433 (Box Consultants c.s./Staat), rov. 3.6.2).
2.13.
Het Gerecht heeft in het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen. Onder afwijzing is een niet-ontvankelijkheid begrepen, zodat het bestreden vonnis kan worden bevestigd. [Appellant] dient de kosten van het hoger beroep te dragen.

3.Beslissing

Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het Openbaar Lichaam gevallen en tot op heden begroot op US$ 3.300,- aan gemachtigdensalaris en US$ 126,40 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, W.H. Bel en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 11 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.