Uitspraak
Inleiding
f4.282.009,33. SVOBE heeft ter aanvulling van het over die schooljaren ontstane tekort een bedrag van in totaal NA
f5.025.000,00 ontvangen (zie de uitspraak van het Hof van 12 augustus 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:220).
f15.598.350,54 (op basis van een leerlingenaantal van 1296 in december 2013). In de beschikking is voorts vermeld dat de vergoeding voor het schooljaar 2014/2015 mogelijk kan worden bijgesteld op basis van de uitkomsten van de evaluatie van het lumpsumstelsel door SOAB.
f18.210.814,22 (op basis van een leerlingenaantal van 1232 in december 2014). Blijkens artikel 2, eerste lid, van de beschikking van 30 maart 2016 heeft de vergoeding betrekking op personele en operationele kosten.
f17.487.021,70 (op basis van een leerlingenaantal van 1193 in december 2015). Blijkens artikel 2, eerste lid, van de beschikking van 19 december 2016 heeft de vergoeding betrekking op personele en operationele kosten.
f16.463.237,98 (op basis van een leerlingenaantal van 1115 op in december 2017). Blijkens artikel 2, aanhef, en onder e en f, van deze beschikking heeft de vergoeding betrekking op operationele en personeelskosten. De vergoeding omvat ook personeelskosten op bovenschools niveau voor de functies financieel medewerker, personeelsmedewerker en de directie en de kosten in verband met het onderhoud van de gebouwen en vervanging van de inventaris.
Bij de bestreden beschikking 1 heeft de minister dat gedaan en beslist dat de toegekende vergoedingen moeten worden gehandhaafd. De minister stelt zich op het standpunt dat na grondig onderzoek gebleken is dat de bezwaaradviescommissie fouten gemaakt heeft in haar berekening. Zo zijn kosten op jaarbasis vergeleken met een maandelijkse vergoeding. Blijkens nieuw gemaakte berekeningen, die als bijlage bij de beschikking gevoegd zijn, heeft SVOBE voldoende vergoeding ontvangen en is het dus niet langer nodig de toegekende vergoedingen aan te passen, aldus de bestreden beschikking 1.
f16.779.172,40 (op basis van een leerlingenaantal van 1103 in december 2018). Blijkens artikel 2, derde en vierde lid, van de beschikking heeft de vergoeding betrekking op operationele en personeelskosten. De vergoeding omvat ook personeelskosten op bovenschools niveau voor de functies financieel medewerker, personeelsmedewerker en de directie en de kosten in verband met het onderhoud van de gebouwen en vervanging van de inventaris. SVOBE heeft vervolgens de minister op grond van artikel 15 van het Lbo verzocht de hoogte van de vergoeding te wijzigen. Bij de beschikking van 23 maart 2021 heeft de minister besloten een additionele vergoeding van NA
f1.527.805,37 toe te kennen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het aantal leerlingen in september 2019 met 94 is gestegen ten opzichte van december 2018. Verder was er in de vorige vergoeding een rekenfout gemaakt.
f17.493.744,39 (op basis van een leerlingenaantal van 1185 in december 2019). Blijkens artikel 2, vierde en vijfde lid, van de beschikking heeft de vergoeding betrekking op operationele en personeelskosten. De vergoeding omvat ook personeelskosten op bovenschools niveau voor de functies financieel medewerker, personeelsmedewerker en de directie en de kosten in verband met het onderhoud van de gebouwen en vervanging van de inventaris.
Uitspraken van het Gerecht
Vervolgens heeft het Gerecht, exceptief toetsend,beoordeeld of het Lbo in strijd is met hoger recht. Over artikel 11, vijfde lid, en artikel 18 van de Staatsregeling is overwogen dat deze bepalingen sociale grondrechten bevatten die onvoldoende concreet en hanteerbaar zijn, en zich om die reden niet lenen voor exceptieve toetsing. Over artikel 60 van de Lvo heeft het Gerecht overwogen dat uit het feit dat SVOBE jaarlijks meer geld uitgeeft – in het bijzonder aan personeel – dan zij binnenkrijgt aan vergoeding, niet kan en mag worden afgeleid dat de op basis van het Lbo toegekende vergoeding dus niet toereikend is in de zin van artikel 60 van de Lvo. De toereikendheid van de vergoeding wordt niet bepaald door de werkelijke uitgaven van SVOBE, maar wordt terecht geobjectiveerd aan de hand van kenbare uitgangspunten, zoals het aantal leerlingen. Er is ook geen reden voor het oordeel dat het Lbo, inclusief het lumpsumstelsel, als zodanig in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. Naar het oordeel van het Gerecht gaat het lumpsumstelsel een redelijke beleidstoepassing niet te buiten en kan het geschikt worden geacht om te voorzien in een toereikende vergoeding van scholen voor voortgezet onderwijs, zoals die van SVOBE. Er is geen grond voor het oordeel dat dit stelsel in algemene zin onvoldoende evenwichtig is. Er is dan ook geen reden om het Lbo en de bijbehorende bijlage, die door het Gerecht wordt aangemerkt als (wetsinterpreterend) beleid, onverbindend te verklaren dan wel buiten toepassing te laten.
Over de gestelde structurele tekorten als gevolg van onvoldoende compensatie voor personeelskosten is overwogen dat artikel 60 van de Lvo niet inhoudt dat de werkelijke personeelskosten van SVOBE vergoed moeten worden. In het aangevoerde is geen grond voor het oordeel dat de formule voor personeelskosten in het Lbo onevenwichtig, onredelijk of onrechtmatig is. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het standaardbedrag van NA
f180,00 per leerkracht per jaar niet toereikend is om adequate nascholing te verzorgen. Dat geldt ook voor de verstrekte vergoeding voor kosten voor schoolmaterialen en schoolmiddelen, en het onderhoud van de faciliteiten. Wat de kosten voor bestuur, administratie en beheer betreft, geldt dat er geen wettelijke verplichting is voor het bekostigen van deze functies op bovenschools niveau. Het Gerecht heeft verder geoordeeld dat van een schending van de hoorplicht geen sprake is en dat de bestreden beschikkingen 2, rekening houdend met het advies van de bezwaaradviescommissie, afdoende zijn gemotiveerd.
Beoordeling van de hoger beroepen
f425,00 per scholier per jaar voor schoolmaterialen, zoals boeken, schriften, pennen, en NA
f175,00 per scholier per jaar voor ‘office supplies and materials’. De minister heeft verder aangegeven dat de toegenomen digitalisering aanleiding is om te onderzoeken of deze vergoedingen moeten worden aangepast, maar dat onderzoek is nog niet uitgevoerd, althans heeft nog niet tot hogere vergoedingen geleid.
Slotsom
vernietigtde uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 24 oktober 2022 in zaak nr. SXM202100584 en van 19 augustus 2024 in zaken nrs. SXM202201325 en SXM202300914;
verklaartde beroepen
gegrond;
vernietigtde beschikkingen van 23 maart 2021, 6 oktober 2022 en 28 juni 2023;
draagtde minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport
opom binnen vier maanden na verzending van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van SVOBE te beslissen;
veroordeeltde minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport tot vergoeding van bij SVOBE in verband met de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f5.600,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
gelastdat de minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport aan SVOBE het door haar voor de behandeling van de beroepen en hoger beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van NA
f1.350,00 vergoedt.
Landsverordening voortgezet onderwijs
1. De minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag een school voor bekostiging in aanmerking brengen indien er sprake is van voldoende behoefte aan die school. Bij inwilliging van de aanvraag ontstaat de aanspraak op bekostiging met ingang van het schooljaar volgend op de inwilliging, dan wel een eerder door de minister vast te stellen moment.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt vastgesteld de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde behoefte wordt bepaald, en worden voorschriften gegeven met betrekking tot de indiening en behandeling van aanvragen om bekostiging op grond van het eerste lid. Bij het vaststellen van deze voorschriften geldt als uitgangspunt dat op de aanvraag wordt beslist binnen negen maanden na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 60:
1. De vergoeding heeft ten minste betrekking op:
a. personeelskosten zoals onder meer salarissen en nascholing; en
b. exploitatiekosten zoals onder meer onderhoud en vervanging van inventaris, onderhoud van gebouwen en terreinen, energie, water.
2. De vergoeding is toereikend met het oog op een goede verzorging van het voortgezet onderwijs.
3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voor zover van toepassing geregeld:
a. de gevallen waarin de niet in het eerste lid genoemde kostensoorten voor vergoeding in aanmerking komen;
b. de wijze waarop vergoedingen als bedoeld in het eerste lid worden berekend;
c. de voorwaarden waaronder een vergoeding als bedoeld in het tweede lid kan worden toegekend;
d. de wijze waarop de vergoedingen beschikbaar worden gesteld aan de bevoegde gezagsorganen, daaronder in elk geval begrepen regels over de betalingswijze, de betalingstermijnen, voor zover van toepassing de bevoorschotting en het al dan niet mede voor andere, alsdan aan te wijzen doeleinden mogen aanwenden van de vergoedingen; en
e. de verantwoording van de rechtmatigheid van de aanwending van de vergoedingen.
4. Vooruitlopend op een wijziging van het eerste lid, kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kostensoorten worden aangewezen waarop de vergoeding eveneens betrekking heeft.