4.2.Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 2 februari 2012 blijkt dat de raadsman van verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het Hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende in:
“(…)
[betrokkene] verklaart kort gezegd dat zij seksueel contact met cliënt heeft gehad en dat cliënt daarbij onder meer met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen. Cliënt stelt daarentegen dat er wel seksueel contact is geweest, maar dat hij niet met zijn penis in de vagina van [betrokkene] is binnengedrongen.
De verdediging is van mening dat uitgegaan moet worden van de lezing van cliënt.
Cliënt heeft telkens consistente, gedetailleerde verklaringen afgelegd over hetgeen op 6 mei 2009 heeft plaatsgevonden. Cliënt heeft ook geen blad voor zijn mond gehouden. Welke seksuele handelingen er verricht zijn, heeft cliënt tot in de details verklaard. In dat verband heeft cliënt wel telkens ontkend dat hij met zijn penis in de vagina van [betrokkene] zou zijn binnengedrongen.
[betrokkene] stelt daarentegen dat cliënt wel met zijn penis in haar vagina is geweest. Naar de mening van de verdediging vindt deze verklaring van [betrokkene] echter onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Ten eerste moet worden vastgesteld dat [betrokkene] gedurende het onderzoek haar verklaringen op bepaalde onderdelen heeft aangepast. Dat komt de betrouwbaarheid van haar verklaringen dan ook niet ten goede, zodat getwijfeld moet worden over de door haar geschetste gang van zaken.
[betrokkene] heeft immers in eerste instantie verzwegen dat zij met cliënt msn-contact heeft gehad. Dat heeft zij later ook nog eens bevestigd (zie confrontatie [betrokkene], p. 15 en p.40 procesdossier). Uiteindelijk, na geconfronteerd te zijn met de verklaringen van cliënt, geeft zij toe dat er wel msn-contact is geweest. Dat [betrokkene] dacht dat dit gegeven niet belangrijk was, kan niet gevolgd worden, gezien het feit dat zij reeds in een eerder stadium nadrukkelijk gevraagd is of er msn-contact is geweest tussen haar en cliënt.
Ook heeft [betrokkene] een afwijkende verklaring over de wijze waarop zij cliënt heeft ontmoet op het station. Zij zegt immers dat cliënt en zij elkaar een knuffel hebben gegeven (PV Verhoor Aangeefster, p. 200 procesdossier:
opmerking: [betrokkene] is evenwel geen aangeefster!). Uit de camerabeelden blijkt echter dat cliënt en [betrokkene] elkaar tijdens de ontmoeting drie maal gezoend hebben (PV Bevindingen 2009051717-25, p. 43 procesdossier). Cl. heeft wel als zodanig verklaard. Zie PV verhoor Cl. 2009051717-18, p. 189 procesdossier).
Over de verklaringen van [betrokkene] merkt de verdediging verder op, dat zij geen verklaring heeft gegeven, hoe cliënt haar uitgekleed zou hebben. Zij heeft verklaard dat cliënt haar handen vast had en haar kleren heeft uitgetrokken, maar dat kan feitelijk niet kloppen. Daarmee blijft onduidelijkheid bestaan over de feitelijke gang van zaken.
Ten slotte verklaart [betrokkene] dat zij na de gestelde verkrachting getuige [getuige 1] heeft opgebeld. Zij zat toen in de bus. Getuige [getuige 1] heeft echter aangegeven niets van dit telefoongesprek af te weten.
De verdediding is dan ook van mening, gezien het feit dat de verklaringen van [betrokkene] op diverse onderdelen later in het onderzoek door haar zijn aangevuld, als dat diverse onderdelen van haar verklaringen feitelijk niet kunnen kloppen, althans worden weerlegd door andere bewijsmiddelen, dat getwijfeld moet worden aan de verklaringen van [betrokkene] voor zover zij afwijken van de verhaalsschets zoals die door cliënt is gegeven. De verdediging meent dat voor die afwijkende verhaalschets van [betrokkene] ook geen ondersteunend ander bewijsmiddel voorhanden is, die de afwijkingen aannemelijk maken.
Alles overziend is de verdediging van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring dat cliënt met zijn penis in de vagina van [betrokkene] is binnengedrongen, welk standpunt ook door de verdediging en de officier van justitie in eerste aanleg is ingenomen. Ten aanzien van dit onderdeel van het ten laste gelegde dient cliënt dan ook te worden vrijgesproken. (…)”