ECLI:NL:PHR:2013:CA2555
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vegter
- Rechtspraak.nl
Cassatie over het recht op rechtsbijstand voor niet-aangehouden verdachte in hennepkwekerijzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, mr. C.J.M.G. Strack. De zaak betreft een verdachte die op 16 februari 2006 door de politie was uitgenodigd om zich te melden op het politiebureau in verband met een hennepkwekerij. De verdachte was voorafgaand aan zijn verhoor niet aangehouden en niet gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. Tijdens het verhoor heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar het Hof heeft geoordeeld dat het niet kunnen raadplegen van een advocaat voorafgaand aan het verhoor een vormverzuim oplevert, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad herhaalt in zijn arrest relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waaronder de Salduz-jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet op de hoogte was van de reden van zijn uitnodiging en dat een aanhouding zeer wel mogelijk was geweest, maken dat de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor op zijn recht op rechtsbijstand had moeten worden gewezen. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof dat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van zijn recht op rechtsbijstand, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Hof voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van het recht op rechtsbijstand voor verdachten, ook in situaties waarin zij niet formeel zijn aangehouden, en bevestigt de noodzaak voor politie om verdachten te informeren over hun rechten.