Conclusie
[verdachte]
middelbehelst de klacht dat het Hof de afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het horen van de benadeelde partij als getuige onvoldoende heeft gemotiveerd.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek van de verdediging om de benadeelde partij als getuige te horen. De verdachte was eerder door het Gerechtshof Den Haag vrijgesproken van een primair tenlastegelegde feit, maar veroordeeld voor verduistering en diefstal, met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het Hof was toegewezen. De verdediging stelde dat het Hof de afwijzing van het verzoek om de benadeelde partij te horen onvoldoende had gemotiveerd. Het Hof had geoordeeld dat het op grond van artikel 334, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering niet was toegestaan voor de benadeelde partij om getuigen aan te brengen ter onderbouwing van haar vordering, wat in strijd zou zijn met het beginsel van 'equality of arms' zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte het verzoek om de benadeelde partij als getuige te horen had afgewezen, omdat dit verzoek niet in strijd was met de eisen van een eerlijk proces. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het Hof, maar alleen wat betreft de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering bij de afwijzing van getuigenverzoeken en de noodzaak om de rechten van de verdachte en de benadeelde partij in evenwicht te houden.