Voetnoten
1.Het namens de verdachte ingestelde cassatieberoep is op 27 augustus 2015 ingetrokken.
2.De voetnoten zijn in dit citaat weggelaten.
3.Tegen deze uitspraak is door de verdachte cassatieberoep ingesteld. Er werden echter geen cassatiemiddelen ingediend waarop de Hoge Raad op 4 december 2012, 12/03974, de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.Hoogleraar filosofie en ethiek en Lid van de Regionale Toetsingscommissie voor levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding tussen 1998 en 2008.
5.Zie pleitnota in hoger beroep van 13 april 2015 van mr. Anker, waarbij ik het volgende wil opmerken. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken ontbreken p. 16 t/m 31 van de pleitnota van mr. Anker zodat een samenvatting van de verdere toelichting t.a.v. de mate van zorgvuldigheid en de beginselen van proportionaliteit hier niet te geven is. De volledige pleitnota in eerste aanleg d.d. 24 september 2013 van dezelfde raadsman bevindt zich wel bij de stukken. Daarin is een vergelijkbaar verweer opgenomen.
6.Ik blijf de term “niet-arts” of “niet-medicus” lelijk Nederlands vinden, maar deze is zo ingeburgerd geraakt dat ik deze, ook vanwege de beknoptheid, verder zal gebruiken.
7.http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie-levenseinde/87766/Standpunt-rol-vah-de-arts-bij-het-zelfgekozen-levenseinde-2011.htm.20
8.Verwezen wordt naar het jaarverslag van de toetsingscommissie over 2013, https://www.euthanasiecommissie.nl/lmages/Jaarverslag2013_NL_tcm52-40686.pdf, p. 30.
9.B.D. Onwuteaka-Philipsen e.a.,Evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, ZonMw, mei 2007, te raadplegen via www.zonmw.nl.
10.A. van der Heide, Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, ZonMw, december 2012, te raadplegen via www.zonmw.nl.
11.A. van der Heide e.a., Kennissynthese Ouderen en het zelfgekozen levenseinde, ZonMW oktober 2014, te raadplegen via www.zonmw.nl.
12.Zie in dit verband onder andere het op verzoek van de KNMG uitgebrachte rapport “Op zoek naar normen voor het handelen van artsen bij vragen om hulp bij levensbeëindiging in geval van lijden aan het leven” van december 2004 van de commissie Dijkhuis.
13.Kennissynthese 2014, a.w., p. 56.
14.Kennissynthese 2014, a.w., zie deel C dat betrekking heeft op de juridische kaders, de medisch ethische aspecten en de standpunten van Nederlandse organisaties, m.n. par. 7 over de standpunten van Nederlandse organisaties.
15.A. van der Heide e.a., Kennissynthese Ouderen en het zelfgekozen levenseinde, ZonMW oktober 2014, p.7.
16.http://www.uitvrijewil.nu/
17.https://www.nvve.nl/
18.Zie ook J. Legemaate, ‘Hulp bij zelfdoding in de psychiatrie’, TvGR 2014, p. 671-675
19.http://www.levenseindekliniek.nl/
20.Zie de ingezonden brief van H. Drion, Het zelfgewilde einde van oudere mensen, NRC 19 oktober 1991.
21.Zie A. de Hingh, De levenseindekliniek en de laatstewilpil, NJB 2016, p. 1838-1940.
22.Kamerstukken II, 32 647, Levensbeëindiging, nr. 1, Brief aan de Tweede Kamer d.d. 11 februari 2011. Het laatste kamerstuk (nr. 64) dateert van 1 november 2016.
23.Voltooid leven. Over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten. Den Haag, januari 2016. De commissie bestond uit de volgende leden: Prof.dr. P. Schnabel, voorzitter, Prof. dr. B. Meyboom-de Jong, Prof. dr. W.J. Schudel, Prof. mr. C.P.M. Cleiren, Prof. mr. P.A.M. Mevis, Prof. dr. M.J. Verkerk, Prof. dr. A. van der Heide, G. Hesselmann, RN, MSc en Mr. L.F. Stultiëns, secretaris.
24.Voltooid leven, a.w., par. 3.5.
25.Voltooid leven. par 3.6.Buitenland; daarbij zijn de volgende landen betrokken: België, Luxemburg, Zwitserland, Engeland & Wales, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Noorwegen, Zweden, Denemarken, de Verenigde Staten en Australië.
26.Voltooid leven, a.w., p. 36. De laatste groep komt niet voor euthanasie of hulp bij zelfdoding in het kader van de WTL in aanmerking.
27.Voltooid leven, a.w., p. 12 en 13.
28.Voltooid leven, a.w., p. 199.
29.De commissie verwijst naar onderzoek dat is verricht naar mensen die hun leven ‘voltooid’ achten en om die reden een actieve doodswens hebben, zie onder 4.1 van het rapport Voltooid leven en p. 202.
30.Voltooid Leven, p. 218-219.
31.Zie bijvoorbeeld de websites van de NVVE en medisch contact https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/artikel/verdeelde-reacties-op-rapport-voltooid-leven.htm
32.G. den Hartogh, ‘Voltooid leven. Hoe verder na Schnabel?’, NJB 2016, p. 854-865
33.Brief 12 oktober 2016 van de ministers van VWS en V&J aan de Tweede Kamer inzake de Kabinetsreactie en visie Voltooid Leven, Kamerstukken II, 32 647, nr. 55. De brief heeft al geleid tot een groot aantal moties, zie de nrs. 56-64 (stand van zaken 3 november 2016).
34.M.J.H.T. Rikmenspoel, De zaak Heringa: hulp bij zelfdoding door een niet-arts, Strafblad 2015/61 (afl. 5, p. 396-402); M. Buijsen, Betekenis van het arrest in de zaak Heringa is gering, NJB 2015, p. 1478; D. den Hartogh, Hulp bij zelfdoding door intimi, NJB 2015, P.A.M. Mevis, Over de randen van de euthanasiewetgeving, DD 2016, p. 373-385, zie m.n. par. 4.2 De niet-arts: de Heringa-zaak;
35.J. de Hullu, Materieel strafrecht, 2015, p. 310 e.v. en K. Rozemond, ‘De voortdurende invloed van de Hoge Raad op het euthanasierecht’, AA 2015, p. 231-237.
36.Voltooid leven, a.w. p. 223.
37.P.A.M. Mevis, Over de randen van de euthanasiewetgeving, DD 2016/35, p. 385.
38.Mevis 2016, a.w., p. 380.
39.G. den Hartogh, Hulp bij zelfdoding door intimi. Tweede ronde, NJB 2015, p. 2215-2220.
40.A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 2015, p. 115.
41.Zie L. De Vito, Het recht op een zelfgekozen levenseinde, NJB 2015, p. 1926-1929.
42.“Opticien-arrest”, HR 15 oktober 1923, NJ 1923, p. 1329.
43.Vgl. De Hullu, a.w., p. 305-307 en J.M. ten Voorde in C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2014, aant. 5 onder a en aant. 6 onder a bij art. 40 Sr.
45.Vgl. De Hullu, a.w., p. 308-309, A.J. Machielse in Noyon, Langemeijer & Remmelink (red.), Het Wetboek van Strafrecht (losbladig), Deventer: Kluwer, aant. 7 bij art. 40 Sr (bijgewerkt tot 2 april 2013) en Ten Voorde, a.w., aant. 7 onder d en e bij art. 40 Sr.
46.Hazewinkel-Suringa/Remmelink, Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, 15e druk, Deventer 1996, p. 303.
47.De Hullu, a.w., p. 306.
49.HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7938, NJ 2010/5 m.nt. Buruma, rov. 5.3.2 en zie ook De Hullu, a.w., p. 309. 50.HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2885, rov. 3.4. Zie in dit verband ook HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967, NJ 2011/578 m.nt. Mevis, rov. 3.6.waarbij het ging om een dierenarts die een niet geregistreerd geneesmiddel gebruikte voor de bestrijding van een duivenziekte. Hier had het hof een beroep op noodtoestand aanvaard, maar achtte de Hoge Raad dat onvoldoende gemotiveerd omdat uit de feiten bleek dat de dierenarts gedurende langere tijd bestellingen van het niet geregistreerde middel had gedaan en de dierenarts niet van geval tot geval had beoordeeld of de verstrekking van dit middel steeds noodzakelijk was. 51.Wet van 12 april 2001, Stb. 2001, 194.
54.Kamerstukken II, 1998-1999, 26 691, nr. 3, p. 5, waarin wordt opgemerkt dat de in het wetsvoorstel vastgelegde zorgvuldigheidseisen zijn afgeleid uit de vaste jurisprudentie ter zake van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Zie ook J. Legemaate, Inhoud en interpretatie van de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet, Trema 2005, p. 338-343 en E. Pans, De normatieve grondslagen van het Nederlandse euthanasierecht, Nijmegen 2006.
56.“Op zoek naar normen voor het handelen van artsen bij vragen om hulp bij levensbeëindiging in geval van lijden aan het leven” van december 2004 van de commissie Dijkhuis p. 41.
57.De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde. Standpunt van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), vastgesteld door het Federatiebestuur en in werking getreden op 23 juni 2011, p. 8.
58.Uitzonderingen daargelaten, zie HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1493, NJ 2005/217 , m.nt. Y Buruma, waarbij het ging om een euthanasie zonder toestemming van de betrokkene. 59.J. De Hullu, a.w., p. 312 en P.A.M. Mevis, Over de randen van de euthanasiewetgeving, DD 2016/35, p. 381 e.v. Zie ook de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek (euthanasie en hulp bij zelfdoding), Stcrt. 2012, 26899.
60.Voor een overzicht van de jurisprudentie ten aanzien van hulpverleners (van de NVVE, Stichting de Einder en Stichting Vrijwillig leven) die zich voornamelijk concentreert op de vraag wat precies onder strafbare hulp valt, verwijs ik naar het overzicht vermeld in het rapport Voltooid leven, a.w.,p. 68 – 70.
61.Zie Den Hartogh, 2016, a.w. p. 861.
63.Gepubliceerd in TvGR 1990/5, p. 49-52.
66.Zie onder 1.7.
67.Voltooid leven, a.w., p. 72.
68.De Hullu, a.w., p. 308.
69.Zie 5.2.
70.Of zoals Buijsen opmerkt: “Dat de rechter hiernaar grijpt is niet zo vreemd: hij heeft niet veel anders om de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit vast te stellen”, M. Buijsen, Betekenis van het arrest in de zaak Heringa is gering, NJB 2015,p. 1052.
71.In dat verband wil ik verwijzen naar de richtlijnen van de SWL die in het rapport Voltooid leven (p. 170 e.v.) worden genoemd waarmee de zorgvuldigheid bij zelfdoding kan worden aangetoond, namelijk onder andere door middel van video-opnamen van een gesprek waarin betrokkene de redenen van zijn of haar doodswens uitlegt aan een vertrouwenspersoon en een video-opname van de uitvoering van de zelfdoding.
72.Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 212, HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:105, NJ 2016/100, rov. 6.2, HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:487, NJ 2014/374 m.nt. Keulen, rov. 3.5, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014, NJ 2010/464, rov. 4.3, HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7284, NJ 2009/443, rov. 4.2 en HR 8 mei 1984, DD 84.416, rov. 6. 73.Zie voor een kritische bespreking van dit oordeel van het hof de noot van Schalken bij het onderhavige arrest van het hof in GJ 2015/86, waarin hij schrijft dat het hof niet helder heeft aangegeven in hoeverre aan de doodswens van mw. Heringa een medische ziekte of aandoening te grondslag lag en dat het hof niet heeft geëxpliciteerd hoe er moet worden gedacht over het ontbreken van professionele expertise en distantie als onderdeel van de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Naar mijn mening gaan deze eisen de beoordeling van een beroep op noodtoestand te buiten.