AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Profijtontneming en verdeling van wederrechtelijk verkregen voordeel bij meerdere daders
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2014 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 457.949,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze ontnemingszaak is gerelateerd aan een eerdere strafzaak waarin de betrokkene samen met zijn broers een coffeeshop runde die als dekmantel diende voor de handel in cocaïne. Het hof schatte het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.157.373,70, waarvan € 462.949,- aan de betrokkene werd toegerekend. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel betreft de motivering van de schatting van het voordeel uit de verkoop van cocaïne, terwijl het tweede middel zich richt op de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene. De Hoge Raad herhaalt het uitgangspunt dat bij de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel behoedzaam moet worden omgegaan met de rol van de verschillende daders. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de toerekening van het voordeel aan de betrokkene op een juiste wijze heeft gemotiveerd, rekening houdend met de hoogte van de opgelegde gevangenisstraffen aan de betrokkene en zijn medeverdachten. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.
Voetnoten
1.De betrokkene stond aanvankelijk bekend als [betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] . Uit onderzoek is gebleken dat dit niet de werkelijke personalia van de betrokkene zijn maar dat hij is geboren als [betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] . Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 21 augustus 2012, p. 1.
2.De strafzaak die in verband staat met de onderhavige ontnemingszaak bevindt zich niet bij de Hoge Raad. Het in die strafzaak ingestelde hoger beroep tegen de veroordeling van de betrokkene bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 11 oktober 2006 is ingetrokken. Zie de conclusie van antwoord van de raadsman van de betrokkene van 31 augustus 2009. In de strafzaken tegen de medeverdachten is wel hoger beroep en vervolgens beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 5 april 2011, nr. 10/00100, ECLI:NL:HR:2011:BP4643 (strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn) uitspraak gedaan in de hoofdzaak die hoort bij de ontnemingszaak tegen [veroordeelde 1] (nr. 14/05934 P). In de strafzaak tegen [veroordeelde 2] heeft de Hoge Raad bij arrest van 5 april 2011, nr. 09/02842, ECLI:NL:HR:2011:BP4476 (partiële vernietiging en terugwijzing van de zaak naar het hof) uitspraak gedaan. In de strafzaak tegen [betrokkene 6] heeft de Hoge Raad eveneens op 5 april 2011 (nr. 10/00099, ECLI:NL:HR:2011:BQ0186; peek) uitspraak gedaan. 3.De bewijsmiddelen 1 tot en met 6 hebben betrekking op de hoeveelheid cocaïne die is geleverd, terwijl de bewijsmiddelen 7 en 8 zien op de opbrengst van de geleverde hoeveelheid cocaïne.
4.De naam van deze persoon wordt in de aanvulling bewijsmiddelen op verschillende manieren gespeld door het hof. Naast de aanduiding “ [betrokkene 5] ” komen ook de aanduidingen “ [betrokkene 5] ” en “ [betrokkene 5] ” voor. In deze conclusie wordt deze persoon aangeduid als “ [betrokkene 5] ”, in navolging van de schrijfwijze door de rechtbank.
5.Daarnaast is de medeverdachte [betrokkene 6] bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 3 oktober 2008 ter zake van onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie (in totaal vier feiten) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden (twee jaren). Deze veroordeling is voor de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene niet van belang.
6.Bij de kwalificatie van de deelneming aan een criminele organisatie is in het vonnis in de strafzaak tegen de betrokkene evenwel toegevoegd dat deze één van de leiders was. Het tegen deze veroordeling ingestelde hoger beroep is ingetrokken. Zie noot 2.
7.De Hoge Raad heeft de door het hof opgelegde gevangenisstraf verminderd tot vier jaren en negen maanden gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Zie HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4643. [veroordeelde 1] is, anders dan de betrokkene en [veroordeelde 2] , niet veroordeeld wegens het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. 8.De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van feit 7 (hier niet van belang) en de strafoplegging en de zaak in zoverre teruggewezen naar het hof. Zie HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4476. 9.Ter relativering van dit uitgangspunt merk ik op dat het op 1 juli 2011 in werking getreden art. 36e, zevende lid, Sr voorziet in het opleggen van een individuele verplichting tot betaling van het totale geschatte bedrag aan voordeel dat door twee of meer personen uit een door hen gepleegd strafbaar feit wederrechtelijk is verkregen. Zie de wet van 31 maart 2011, Stb. 2011, 171.
13.Aan de medeverdachte [veroordeelde 1] wordt blijkens de uitspraak van het hof in zijn ontnemingszaak een bedrag van € 330.678,- toegerekend, terwijl aan de medeverdachte [veroordeelde 2] gelet op de door het hof gehanteerde wijze van toerekening (afgerond) een bedrag van (5,5/17,5 x 1.157.373,70 =) € 363.746,- wordt toegerekend.
14.Zie de op die terechtzitting overgelegde conclusie van 27 augustus 2014, p. 5.
15.Dit rapport is aan de conclusie van eis van de officier van justitie van 11 mei 2009 gehecht.