AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Profijtontneming in samenhang met ontnemingszaken en de rol van betrokkenen in de drugshandel
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2014 de betrokkene verplicht tot betaling van € 325.678,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze ontnemingszaak is gerelateerd aan een eerdere zaak tegen medeveroordeelde [veroordeelde 3]. De betrokkene, samen met zijn broers, runde een coffeeshop die als dekmantel diende voor de handel in cocaïne. Het hof schatte het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.157.373,70, waarvan € 330.678,- aan de betrokkene werd toegerekend. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij vier middelen van cassatie zijn voorgesteld. De eerste klacht betreft de motivering van de schatting van het voordeel uit de verkoop van cocaïne, waarbij het hof de leveringen van cocaïne aan [betrokkene 5] gedurende dertien maanden aannemelijk achtte. De verdediging betwistte de toereikendheid van de bewijsvoering, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen en de aangetroffen bedragen voldoende steun boden voor de schatting. De tweede klacht betreft de schatting van het voordeel uit de coffeeshop, waarbij het hof de personeelskosten en huurkosten in mindering bracht. De verdediging voerde aan dat de betrokkene niet de gehele periode actief was in de coffeeshop, maar het hof verwierp dit verweer. De derde klacht betreft de toerekening van het voordeel aan de betrokkene, waarbij de verdediging stelde dat de rol van de betrokkene marginaal was. Het hof oordeelde dat de toerekening op basis van de opgelegde gevangenisstraffen een redelijke verdeling opleverde. De conclusie van de procureur-generaal is dat de middelen falen en het beroep wordt verworpen.
Voetnoten
1.In de strafzaak die in verband staat met de onderhavige ontnemingszaak heeft de Hoge Raad bij arrest van 5 april 2011, nr. 10/00100, ECLI:NL:HR:2011:BP4643 (strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn) uitspraak gedaan. De hoofdzaak die hoort bij de ontnemingszaak tegen de medeveroordeelde [veroordeelde 3] (nr. 14/05921 P), die aanvankelijk bekend stond als [veroordeelde 3] , bevindt zich niet bij de Hoge Raad. Het in die strafzaak ingestelde hoger beroep tegen de veroordeling van de medeveroordeelde bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 11 oktober 2006 is ingetrokken. In de strafzaken tegen twee andere medeveroordeelden is wel hoger beroep en vervolgens beroep in cassatie ingesteld. In de strafzaak tegen [veroordeelde 2] heeft de Hoge Raad bij arrest van 5 april 2011, nr. 09/02842, ECLI:NL:HR:2011:BP4476 (partiële vernietiging en terugwijzing van de zaak naar het hof) uitspraak gedaan. In de strafzaak tegen [betrokkene 6] heeft de Hoge Raad eveneens op 5 april 2011 (nr. 10/00099, ECLI:NL:HR:2011:BQ0186; peek) uitspraak gedaan. 2.De bewijsmiddelen 1 tot en met 6 hebben betrekking op de hoeveelheid cocaïne die is geleverd, terwijl de bewijsmiddelen 7 en 8 zien op de opbrengst van de geleverde hoeveelheid cocaïne.
3.De naam van deze persoon wordt in de aanvulling bewijsmiddelen op verschillende manieren gespeld door het hof. Naast de aanduiding “ [betrokkene 5] ” komen ook de aanduidingen “ [betrokkene 5] ” en “ [betrokkene 5] ” voor. In deze conclusie wordt deze persoon in navolging van de schrijfwijze door de rechtbank aangeduid als “ [betrokkene 5] ”.
5.Zie “conclusie ontnemingsvordering” van 20 mei 2014, p. 1 en 4-6.
6.Vgl. HR 27 februari 2001, nr. 02786/00 U (niet gepubliceerd), rov. 4.1-4.4.
7.Het hof heeft andere onderdelen van de verklaringen van [veroordeelde 3] , [betrokkene 6] en [betrokkene 8] wel tot het bewijs gebezigd. Zie de bewijsmiddelen 10, 11, 12, 13, 14, 15, 17, 18 en 23.
8.Daarnaast is de medeveroordeelde [betrokkene 6] bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 3 oktober 2008 ter zake van onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie (in totaal vier feiten) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden (twee jaren). Deze veroordeling is voor de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene niet van belang.
9.De Hoge Raad heeft de door het hof opgelegde gevangenisstraf verminderd tot vier jaren en negen maanden gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Zie HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4643. De betrokkene is, anders dan [veroordeelde 3] en [veroordeelde 2] , niet veroordeeld wegens het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. 10.Bij de kwalificatie van de deelneming aan een criminele organisatie is in het vonnis in de strafzaak tegen [veroordeelde 3] evenwel toegevoegd dat deze één van de leiders was. Het tegen deze veroordeling ingestelde hoger beroep is ingetrokken. Zie noot 1.
11.De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van feit 7 (hier niet van belang) en de strafoplegging en de zaak in zoverre teruggewezen naar het hof. Zie HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4476. 12.Zie “conclusie ontnemingsvordering” van 20 mei 2014, p. 1 en 6-7.
13.Ter relativering van dit uitgangspunt merk ik op dat het op 1 juli 2011 in werking getreden art. 36e, zevende lid, Sr voorziet in het opleggen van een individuele verplichting tot betaling van het totale geschatte bedrag aan voordeel dat door twee of meer personen uit een door hen gepleegd strafbaar feit wederrechtelijk is verkregen. Zie de wet van 31 maart 2011, Stb. 2011, 171.
17.Aan [veroordeelde 3] wordt blijkens de uitspraak van het hof in zijn ontnemingszaak een bedrag van € 462.949,- toegerekend, terwijl aan [veroordeelde 2] gelet op de door het hof gehanteerde wijze van toerekening (afgerond) een bedrag van (5,5/17,5 x 1.157.373,70 =) € 363.746,- wordt toegerekend.
18.In de strafzaak tegen de betrokkene is onder meer bewezen verklaard dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, terwijl in de strafzaak tegen de medeveroordeelde [veroordeelde 3] bewezen is verklaard dat hij “als één van de leiders” heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
19.Zie de op die terechtzitting overgelegde conclusie van 27 augustus 2014, p. 4 en 6-7.
20.Dit rapport is aan de conclusie van eis van de officier van justitie van 11 mei 2009 gehecht.