Conclusie
[verweerder 1],
[verweerster 2],
Uitgangspunt bij de door de makelaar uitgevoerde taxatie is dat in beginsel over de hoogte van de taxatie slechts kan worden geklaagd, indien een makelaar in redelijkheid niet tot een bepaalde taxatie heeft kunnen komen en bij het taxeren niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem mocht worden verwacht. Voorts geldt dat de gedragingen van de makelaar met betrekking tot de uitvoering van een taxatieopdracht worden getoetst aan Regel 1 van de erecode waaraan appellant gebonden is. Dat artikel luidt, voorzover hier aan de orde “ Een NVM-lid is zich bewust van het belang van zijn functie in het maatschappelijk verkeer. Hij oefent deze naar eer en geweten en betrouwbaar, deskundig en onafhankelijk van anderen uit en streeft naar kwaliteit in zijn dienstverlening. “
3.Bespreking van principale cassatieberoep
nietaan de orde is: het gaat in deze zaak immers niet om de vraag of een in een overeenkomst opgenomen beding, ten nadele van een derde moet gelden. De clausule waarop [verweerders] een beroep doen bevindt zich immers niet (althans niet naar in cassatie uitgangspunt is) in de overeenkomst tussen [verweerster 2] en Baby-Concept, maar in het
taxatierapport, en daarmee in het
product(of zo men wil: de schriftelijke neerslag van de geleverde dienst) waartoe is gecontracteerd. Dat maakt m.i. verschil: de vraag is dus niet zozeer naar de ‘doorwerking’ van een contractsbeding naar een derde, voldoende bij de contractsverhouding betrokken partij, maar de meer ‘gewoon’ onrechtmatigedaadsrechtelijke vraag naar wat het effect is van een (ontvangen)
mededeling/kennisgeving, op de vraag welk handelen die derde
ondanks deze kennisgevingvan de handelende partij mocht verwachten. [23]
onrechtmatigheidaan de gedragingen jegens die derde kan doen ontvallen (vgl. rov. 3.3.4 en 3.4). [25]
waarschuwing(dat geen verantwoordelijkheid voor de inhoud van een rapport wordt aanvaard), of, vanuit de andere kant bekeken,
risico-aanvaarding(of toestemming) bij gebruik van een rapport dat een waarschuwende mededeling bevat, [30] nu in deze gevallen de onrechtmatigheid zelve wordt opgeheven. Minder verwantschap bestaat echter met de exoneratieclausule in klassieke zin, die doorgaans immers het bestaan van een vordering uit hoofde van wanprestatie of onrechtmatige daad veronderstelt. [31] Deze tweede variant [32] – de klassieke exoneratie-constructie waarbij niet de onrechtmatigheid, maar de gevolgen daarvan door de clausule worden getemperd – werk ik hier verder niet uit, omdat (i) ook de Hoge Raad in de genoemde zaak Savills/ [...] (HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6162, NJ 2012/290 m.nt. Verstappen), die voor wat betreft de gebruikte clausule met de onderhavige zaak te vergelijken is, zijn oordeel in de sleutel van de eerste variant heeft geplaatst. Bovendien – (ii) – lijkt het hof in zijn bestreden arrest ook van deze eerste variant uit te zijn gegaan. Zo blijkt uit zijn overwegingen duidelijk dat het hof onderzoekt of de clausule er bij de derde (Rabobank) aan in de weg heeft gestaan dat zij erop mocht vertrouwen dat de makelaar jegens haar een zorgplicht in acht zou nemen (zie bijv. rov. 3.6 en 3.8, 3.9, 3.10, telkens aan het slot).
opdrachtgever(gewoon) kan reguleren, daartoe geen enkele mogelijkheid zou hebben jegens (voorzienbare) derden. Menig (advies-/transactie-/enz.) praktijk draait thans, en moet ook kunnen blijven draaien, op de – m.i. terechte – aanname dat dit wel mogelijk is, mits het redelijke vertrouwen van een derde in de jegens hem in acht te nemen zorg door een mededeling deugdelijk is gereguleerd.
nader zouden onderzoekenof Rabobank haar bedoeling met de clausule wel goed had begrepen (
subonderdeel 1.a), dan wel het onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat Rabobank had moeten begrijpen dat de clausule haar betrof (
subonderdeel 1.b). Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
clausulewaarvan [verweerders] zich hebben bediend, of zijn gericht op het wekken bij Rabobank van de indruk dat [verweerders] niet meer vasthield aan (specifiek) die clausule. Dat het hof bij die stand van zaken tot de slotsom komt dat de omstandigheden Rabobank geen reden gaven om te verwachten dat [verweerders] de clausule jegens haar voor ongeschreven – of: niet voor haar geschreven – zouden houden, en (alsnog) een zorgplicht jegens haar op zich zou nemen, is m.i. niet onbegrijpelijk.
de schadete wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid. [39]
statusis van de informatie waarop [verweerder 1] zich heeft gebaseerd: van zijn opdrachtgever ontvangen informatie. Weliswaar ontbrak de vermelding dat de informatie niet gecontroleerd was, maar voor Rabobank was wel duidelijk dat het informatie was die [verweerders] van haar opdrachtgever had vernomen. Het is daarbij van belang dat die opdrachtgever (juist) met Rabobank weer een geheel eigen relatie had, in het kader waarvan Rabobank, zo heeft het hof vastgesteld, zelf beschikte over informatie waarmee de door [verweerders] tot uitgangspunt genomen gegevens geverifieerd hadden kunnen worden. Anders dan Rabobank in cassatie suggereert (vgl. stelling nr. iv van subonderdeel 2.b), heeft het hof zich dan ook niet uitgesproken over een verplichting van Rabobank om de huurprijs te controleren, maar brengt het hof in rov. 3.20 tot uitdrukking dat niet gezegd kan worden dat het bewust roekeloos is om niet geverifieerde informatie mee te delen waarvan duidelijk is dat deze is ontvangen is van een ander (de opdrachtgever), wanneer Rabobank zelf uit hoofde van haar bancaire relatie met deze opdrachtgever een eenvoudige mogelijkheid had deze informatie desgewenst te verifiëren, en bovendien zelfs op dit punt relevante documenten in huis had. Het aldus te begrijpen oordeel van het hof is dan ook niet onbegrijpelijk.
4.Bespreking van het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep
onderdeel 1.5ook die oordeelsvorming.
onderdeel 3.3) en/of mag afgaan op mondelinge informatie van zijn opdrachtgever (
onderdeel 3.4) en/of uitdrukkelijk in zijn rapport moet aangeven dat hij zijn waardering baseert op niet door hem gecontroleerde gegevens (
onderdeel 3.5).
Onderdeel 3.6bevat een hierop aansluitende, tegen rov. 3.18 gerichte, ‘voortbouwklacht’.
controleachterwege is gelaten. Deze overwegingen laten zich prima met elkaar verenigen. Onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dus niet.