Conclusie
middelklaagt dat het hof zich bij de strafoplegging onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de omstandigheid dat verdachte zijn verblijfsvergunning kan verliezen in geval een gevangenisstraf wordt opgelegd van meer dan 18 maanden.
Het hof heeft in zijn arrest van 20 januari 2016 overwogen en beslist dat de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad niet zag op de beslissing van het hof omtrent de vordering van de benadeelde partij in zijn arrest van 21 december 2012, en dat nu deze beslissing niet door de Hoge Raad vernietigd is, de vordering van de benadeelde partij niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen was.
Tegen deze achtergrond adviseer ik de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen voor zover daarbij niet een beslissing is gegeven omtrent de vordering van de benadeelde partij en voor zover daarbij niet een beslissing is gegeven omtrent de eventuele oplegging van een eventuele schadevergoedingsmaatregel. [2]