ECLI:NL:PHR:2017:1546

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
16/04271
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van rijbewijs en wetenschap van de verdachte

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte op 16 januari 2015 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte is als bestuurder van een motorrijtuig opgetreden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken al meerdere keren de vraag behandeld of uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat een verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. In dit geval is vastgesteld dat de verdachte op 16 januari 2015 als bestuurder van een voertuig handelde, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De politierechter heeft in het vonnis overwogen dat de wetenschap van de verdachte omtrent de ongeldigverklaring niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De enkele omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet maakt dit niet anders. De conclusie van de advocaat-generaal is dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed en dat de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de wetenschap van de verdachte over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet kan worden aangenomen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, en dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring.

Conclusie

Nr. 16/04271
Zitting: 19 december 2017
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zittingsplaats Arnhem) heeft bij arrest van 12 augustus 2016 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 23 april 2015 bevestigd en de verdachte veroordeeld ter zake van
“overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”tot een gevangenisstraf van drie weken.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte “
wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven”.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 16 januari 2015 te Amersfoort, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de Zangvogelweg als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (onderstreping in het origineel):
“1. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, Utrecht district Oost-Utrecht, basisteam Amersfoort, proces-verbaalnummer PL0900-2015037825-2 opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], verbalisanten, opgemaakt op 9 februari 2015 (ongenummerde bladzijde van PL0900-1601152145013422), inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten of een van hen:
Op vrijdag 16 januari 2015 waren wij belast met de incidentafhandeling te Amersfoort. Op de rotonde van de Van Randwijcklaan/ Zangvogelweg zagen wij rechts van ons een Volkswagen Golf voorzien van kenteken [AA-00-BB] de rotonde rijden. Wij zagen dat de Volkswagen, de tweede afslag van de rotonde nam, weer de Zandvogelweg op. Er zaten twee mannen in het voertuig. We spraken de bestuurder aan. Verbalisant [verbalisant 1] wist ambtshalve dat hij [verdachte] van zijn achternaam heet. Wij herkenden voor 100 procent dat [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] [de bestuurder was]. Verbalisant [verbalisant 1] trok [verdachte] na in het politiesysteem en uit het RDW register bleek dat het rijbewijs van [verdachte] ongeldig is verklaard op 29 augustus 2006. Op 28 januari 2015 zag verbalisant [verbalisant 1], [verdachte] lopen en toen verbalisant riep ‘He [verdachte]’, zag verbalisant dat [verdachte] zich omdraaide en naar hem keek. Verbalisant [verbalisant 1] herkende deze man tevens weer als bestuurder van genoemd voertuig.
2. Een uitdraai van het Centraal Bureau voor Rijvaardigheidsbewijzen. Divisie
Vorderingen, team EMA. kenmerk 2006008283. opgemaakt dd. 28 augustus 2006 door [verbalisant 3], hoofd divisie vorderingen, inhoudende de vorderingsprocedure betreffende de artikelen 130-134a Wegenverkeerswet 1994, gericht aan [verdachte], inhoudende:
Het CBR verklaart uw rijbewijs ([verdachte]) ongeldig omdat u niet heeft meegewerkt aan de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA). Uw rijbewijs is ongeldig vanaf 4 september 2006 en moet opgestuurd worden.”
6. De politierechter heeft voorts in het (door het hof bevestigde) vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De politierechter heeft op grond van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De politierechter wordt in die overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet.”
7. Aan de Hoge Raad is reeds meermalen de vraag voorgelegd of uit de gebezigde bewijsmiddelen wetenschap kon worden afgeleid van de ongeldigverklaring van het rijbewijs in de zin van art. 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Dat heeft geleid tot een kleurrijk pallet aan casuïstiek. De enkele omstandigheid dat een besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van een verdachte per aangetekende brief is verzonden en die brief niet retour is gekomen, is onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte weet had van de ongeldigverklaring. [1] De geverbaliseerde waarneming dat de verdachte en zijn vriendin na het passeren van een politieauto in het door hen bereden voertuig van zitplaats wisselden waarna de vriendin van de verdachte het voertuig bestuurde, voegde aan de aangetekende toezending van het besluit tot ongeldigverklaring onvoldoende toe om de bewijsvoering alsnog te completeren. [2] Datzelfde gold voor de omstandigheid dat de verdachte tevens een brief van het CBR had ontvangen waarin stond vermeld dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard aangezien hij had verzuimd de educatieve maatregel alcohol en verkeer (de EMA-cursus) te volgen, dan wel te betalen. [3] Indien aan de verdachte het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs zowel bij aangetekende als bij niet aangetekende brief is verzonden, die brieven niet retour zijn gekomen, het CBR het rijbewijs van de verdachte heeft ontvangen en de verdachte tot de dag van de overtreding geen nieuw rijbewijs heeft aangevraagd, kan de wetenschap van de verdachte omtrent de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs daarentegen volgens de Hoge Raad wél worden aangenomen. [4]
8. In de kern klaagt het middel over het oordeel dat de verdachte op 16 januari 2015 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Blijkens het (door het hof bevestigde) vonnis mag in de voorliggende zaak slechts als vaststaand worden aangenomen dat de verdachte op 16 januari 2015 is opgetreden als bestuurder van een motorrijtuig op een moment dat een aan hem afgegeven rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat de verdachte
wistdat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard vloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen echter niet voort. De enkele omstandigheid dat de verdachte reeds (meermalen) onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van art. 9, tweede lid, WVW 1994 maakt dit niet anders. [5] Zoals mijn ambtgenoot Vellinga in zijn conclusie vóór HR 22 december 2015 immers opmerkt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat iemand die een straf moet ondergaan ervan op de hoogte is voor welk feit of welke feiten die straf is opgelegd. Dit vergt immers een geordend leven en goed overzicht over veroordelingen en ten uitvoer gelegde straffen. Over een dergelijk geordend leven en overzicht plegen veroordeelden bepaald niet steeds te beschikken. Dat het laatste in het onderhavige geval anders zou zijn, is niet vastgesteld. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
9. Het middel is terecht voorgesteld.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2776, HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3115, HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1179, HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6666, HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762.
2.Zie HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:886, r.o. 3.5.
3.Zie HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8246, r.o. 2.5.2. Die wetenschap kon ook niet volgen uit de omstandigheid dat verdachte’s raadsman bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit tot ongeldigverklaring.
4.Zie HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8747, r.o. 2.4.
5.Zie HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3703, r.o. 2.5, waarin wordt verwezen naar de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga.