Conclusie
eerste middelbehelst de klacht dat het oordeel van het hof, inhoudende dat de vervolgingsbeslissing door het openbaar ministerie niet tot stand is gekomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd. Voorts klaagt het middel over de motivering van de strafoplegging.
tweede middelbevat de klacht dat de bewezenverklaring van het als eerste ten laste gelegde feit niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. In het bijzonder kan volgens de steller van het middel niet worden bewezen dat de verdachte “aanwezig was” en dat zij geen gevolg heeft gegeven aan drie vorderingen van de politie om zich te verwijderen in de richting van de Prinsengracht.
VERBETERING BEWIJSOVERWEGING
NADERE BEWIJSOVERWEGING
derde middelbehelst de klacht dat de bewezenverklaring van het tweede cumulatief ten laste gelegde feit niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, in het bijzonder voor zover deze inhoudt dat de verdachte heeft deelgenomen aan een samenscholing en op andere wijze de orde heeft verstoord doordat zij deel heeft uitgemaakt van een groep mensen (van ongeveer 150 personen).
vierde middelbehelst de klacht dat het hof de bewezen verklaarde feiten ten onrechte heeft gekwalificeerd als de overtreding van de artikelen 2.2, eerste en derde lid, APV Amsterdam 2008 omdat het zou hebben miskend dat sprake is geweest van een manifestatie als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, althans dat het oordeel dat geen sprake is van een manifestatie onbegrijpelijk is, dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
medehet karakter van een betoging hebben, leidt niet tot een ander oordeel. In die toelichting wordt immers verduidelijkt dat de verboden uit art. 2.2 APV Amsterdam 2008 niet gelden voor samenkomsten ‘waarop de Wet openbare manifestaties van toepassing is’. Als de Wet openbare manifestaties op de desbetreffende samenkomst niet van toepassing is, gelden de verboden uit art. 2.2 APV Amsterdam 2008 wel.