ECLI:NL:PHR:2017:975

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
16/05547
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en witwassen in samenhang met medeplegen van gewoontewitwassen

In deze zaak gaat het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen. De Hoge Raad behandelt de conclusie van de Advocaat-Generaal, die zich uitspreekt over de vraag of het hof voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit de door hem en zijn medeveroordeelden verrichte geldtransfers. De betrokkene is eerder veroordeeld door de rechtbank Rotterdam voor zijn rol in het witwassen van geldbedragen tussen 1 januari 2003 en 14 januari 2010. De advocaat van de betrokkene heeft betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 38.380,47, terwijl het hof het heeft geschat op € 60.000,-. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezen verklaarde witwassen. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling rondom de motivering van wederrechtelijk verkregen voordeel en de samenhang met eerdere veroordelingen.

Conclusie

Nr. 16/05547 P
Zitting: 27 juni 2017
Mr. F.W. Bleichrodt
Conclusie inzake:
[betrokkene]
Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 14 september 2016 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 60.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze ontnemingszaak hangt samen met de ontnemingszaken tegen de medeveroordeelden [medebetrokkene 3] (nr. 16/05545 P) en [medebetrokkene 1] (nr. 16/05546 P). In de zaak met nr. 16/05545 P concludeer ik eveneens vandaag, terwijl ik in de zaak met nr. 16/05546 P voornemens ben op 29 augustus 2017 te concluderen.
Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het in de samenhangende strafzaak bewezen verklaarde “medeplegen van gewoontewitwassen”.
In de met de onderhavige ontnemingszaak samenhangende strafzaak heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 november 2012 de betrokkene ter zake van onder meer “medeplegen van gewoontewitwassen” veroordeeld. Tegen dit strafvonnis is geen hoger beroep ingesteld. [1] Daarin is ten laste van de betrokkene onder 1 - kort gezegd - bewezen verklaard dat hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 januari 2010 tezamen en in vereniging met anderen enerzijds geld voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen door geldbedragen via “money-transfers” te verzenden en te ontvangen en anderzijds de herkomst van geldbedragen heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geld was door geldbedragen via “money-transfers” te laten verzenden en te laten ontvangen, terwijl de betrokkene en zijn medeveroordeelden wisten dat die geldbedragen (onmiddellijk of middellijk) afkomstig waren uit enig misdrijf.
6. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en de op die terechtzitting overgelegde pleitnota, heeft de raadsman van de betrokkene primair bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene dient te worden geschat op een bedrag van € 38.380,47, aangezien alleen de bedragen die de betrokkene heeft ontvangen en de bedragen waarbij hij zelf betrokken is geweest meegerekend dienen te worden, waarbij rekening moet worden gehouden met dubbeltellingen en vergoedingen. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij de berekening van de advocaat-generaal, inhoudende dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene € 66.176 bedraagt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat slechts de bewezen verklaarde “money-transfers”, waarvan vaststaat dat de betrokkene daarbij betrokken was, bij de berekening kunnen worden meegenomen.
7. Het hof heeft het wederrechtelijk voordeel, dat de betrokkene uit medeplegen van gewoontewitwassen heeft verkregen, geschat op een bedrag van (afgerond) € 60.000,-. [2] Ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof in de bestreden uitspraak onder “berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel” het volgende overwogen:
“Het eerder genoemde door de rechtbank Rotterdam op 2 juli 2015 [bedoeld is 9 november 2012; AG] [3] gewezen vonnis is inmiddels onherroepelijk. Ook in hoger beroep wordt er derhalve van uitgegaan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen zoals door de rechtbank bewezenverklaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de veroordeelde uit het onder 1 bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof - evenals de advocaat-generaal - uit van de onder feit 1, onderdeel A en B, bewezenverklaarde transacties. De transacties die door de veroordeelde zelf zijn verzonden en ontvangen (genoemd onder A in de bewezenverklaring) rekent het hof geheel aan de veroordeelde toe.
Ter zake van de transacties waarbij de veroordeelde anderen geldbedragen heeft laten verzenden en ontvangen (genoemd onder B in de bewezenverklaring) overweegt het hof, dat nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk zelf heeft beschikt over bedoelde geldbedragen, het hof het naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk acht dat de veroordeelde per transactie een bedrag van € 75,- heeft ontvangen.
8. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene aan het volgende bewijsmiddel ontleend:
(i) Het vonnis van de rechtbank van 9 november 2012, waarbij de betrokkene wegens medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 januari 2010 (feit 1) is veroordeeld en waarbij het blijkens de bewezenverklaring om de navolgende transacties gaat:
9. Voorts heeft het hof in de aanvulling met bewijsmiddelen onder “nadere overweging” nog het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting heeft de raadsman, overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities (p. 3), bepleit dat de veroordeelde zelf ter zake van de transacties met betrekking tot feit 1 onder B, een bedrag van € 21.608,12 heeft verdiend.
In het voordeel van de veroordeelde stelt het hof, mede gelet op de verklaringen van afzenders en begunstigden en het onderzoek ter terechtzitting, de schatting van het door de veroordeelde gekregen geld per transactie vast op een bedrag van € 75,-.”
10. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat de opvatting dat bedragen die voorwerp zijn van het bewezen verklaarde misdrijf witwassen reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen, niet juist is. Wanneer het hof de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert op het bewezen verklaarde witwassen, dient het hof nader te motiveren waarom de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van dat feit. De enkele overweging dat die geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de betrokkene tot voordeel (kunnen) strekken, vormt nog niet een toereikende motivering. [4]
11. In zijn hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene uit het in de strafzaak bewezen verklaarde medeplegen van gewoontewitwassen daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
12. Dit oordeel berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezen verklaarde periode overgemaakte geldbedragen reeds wederrechtelijk verkregen voordeel vormden, aangezien deze bedragen voorwerp waren van het bewezen verklaarde “medeplegen van gewoontewitwassen”. In het licht van hetgeen hiervoor onder 10 is vooropgesteld, is die opvatting niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de betrokkene uit het in de strafzaak bewezen verklaarde gewoontewitwassen het door het hof geschatte bedrag daadwerkelijk aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Hieraan doet niet af dat de raadsman van de betrokkene in dit verband geen verweer heeft gevoerd. [5]
13. Het middel slaagt.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het uittreksel justitiële documentatie betreffende de betrokkene van 27 juli 2016 houdt in dat het strafvonnis op 24 november 2012 onherroepelijk is geworden.
2.Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt volgens het hof € 62.064,50, waarna het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld op een bedrag van € 60.000,-.
3.Het hof heeft deze “kennelijke verschrijving” in de aanvulling met bewijsmiddelen onderkend en verbeterd (zie noot 1 van bewijsmiddel 1).
4.Vgl. HR 29 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2718, rov. 3.3, HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1331, rov. 2.4, HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3485, rov. 2.3, HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3172, rov. 2.6, HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3071, rov. 3.3, HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3051, rov. 2.4, HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2648, rov. 2.4, HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1559, rov. 2.4 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217,
5.Vgl. HR 29 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2718, rov. 3 en HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3172, rov. 2.