Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 9 oktober 2018 de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2017 met aanvulling van gronden bevestigd. Daarbij is het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 22.082,- en is aan de betrokkene een verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelbehelst de klacht dat het hof het in hoger beroep gevoerde verweer dat ertoe strekt dat de gokinkomsten niet kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
De betrokkene is in de aan de ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak veroordeeld voor computervredebreuk en gekwalificeerde diefstal, beide meermalen gepleegd.
Uit de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2018 gehechte pleitnota blijkt dat de raadsman van de betrokkene ter zitting het volgende verweer heeft gevoerd:
“Gokinkomsten € 10.222
18. Er bestaat echter wel discussie over het bedrag van € 10.222 aan gokinkomsten
19. U kunt zien dat mijn cliënt gokinkomsten heeft van € 10.222. Dit bedrag wordt alleen niet onder de legale inkomsten geschaard, maar direct als illegaal bestempeld. Hierin kan ik mij niet vinden. Cliënt geeft namelijk aan zijn legale inkomsten te hebben gebruikt voor het gokken en het investeren in Bitcoins. Slim, zo blijkt, want hij heeft geen verlies gemaakt.
20. Het zou gaan om gokinkomsten van ‘Earthport PLC’ en ‘William Hill’. Ik merk op dat de gokuitgaven van mijn cliënt bijna gelijk zijn. Zijn gokuitgaven behelzen namelijk een bedrag van € 9.097. Dit zijn uitgaven aan Unibet, Firstclear en Worldplay. Zijn ‘gokwinst’ is ‘slechts’ een bedrag van € 1.125.
21. U hebt gezien dat mijn cliënt in ieder geval een bedrag van € 10.438 aan verklaarbare inkomsten heeft gehad. Omdat het Openbaar Ministerie niet inzichtelijk heeft gemaakt op welk moment en met welk geld mijn cliënt op goksites geld heeft ingezet, moeten we ervan uitgaan dat mijn cliënt op de goksites geld heeft ingezet van zijn verklaarbare inkomsten. Het is immers goed mogelijk dat hij al zijn legale geld heeft ingezet om te investeren in het gokken, aangezien hij dit allemaal weer heeft terugverdiend met een schamele winst van € 1.125. Tevens merk ik - wellicht ten overvloede - op dat het bedrag aan verklaarbare inkomsten hoger is dan de gokuitgaven ter hoogte van € 9.097, wat aantoont dat deze verklaring zeer goed mogelijk is.
22. Ook kunt u zien dat mijn cliënt ongeveer net zo veel heeft verdiend met gokken als dat hij heeft verloren. Het is slim van het Openbaar Ministerie om de berekening te baseren op een eenvoudige kasopstelling, maar daarmee kan in dit geval niet worden aangetoond dat mijn cliënt wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Op het moment dat mijn cliënt tijdens het gokken geld heeft ingezet met verklaarbare inkomsten (welk standpunt niet door het dossier wordt weersproken), dan kunnen de inkomsten van mijn cliënt uit het gokken niet worden gekwalificeerd als wederrechtelijk verkregen voordeel.
23. Daarbij wil ik opmerken dat mijn cliënt een hoog bedrag van circa € 400,- per maand aan studiefinanciering kreeg. Maandelijks gokte hij, soms voor grote en soms voor kleine bedragen, zo blijkt uit zijn rekeningafschriften. De gokuitgaven kunnen dus heel goed met onder andere de studiefinanciering zijn gedekt.
24. Hiervoor verwijs ik terug naar het zojuist besproken tweede lid van artikel 36e Sr. Men moet aantonen dat het verschil dat uit de berekening door middel van de eenvoudige kasopstelling komt is verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten en dat kan ten aanzien van dit bedrag niet. Dit betekent dat het bedrag van € 10.222,- moet worden afgetrokken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
25. Ik verzoek u dan ook het bedrag van € 10.222,- op de berekening in mindering te brengen.”
6. Het hof heeft dit verweer verworpen en heeft in dat verband het volgende overwogen:
“De stelling van de raadsman ten aanzien van de gokinkomsten ad € 10.122,-, namelijk dat in zo verre sprake is van gokwinsten alsmede dat die afkomstig zijn uit verklaarbare legale inkomsten is niet aannemelijk geworden.
(…)
Ter terechtzitting in hoger beroep is de raadsman uitgebreid ingegaan op de methodiek van de eenvoudige kasopstelling. Mede in het licht hiervan acht het hof het nuttig om toe te voegen dat blijkens het onherroepelijk vaststaande vonnis in de strafzaak veroordeelde, bewijsbaar en individueel toerekenbaar - hetgeen blijkens onderdeel 5.2 van het rapport in dit onderzoek slechts op beperkte schaal is gelukt - zij het in iets een ruimere periode, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft weggenomen:
€ 6.520 (feit 3)
€ 9.778,50 (feit 3)
€ 6.520 (feit 4)
€ 1.977 (feit 5)
€ 14.658,67 (feit 9, St. [A] , onder meer doordat hij vanaf de RABO-rekening van deze Stichting voor € 12.648,18 Bitcoins heeft gekocht).
Het hof is van oordeel dat ook hieruit rechtstreeks volgt dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode wederrechtelijk substantieel voordeel heeft genoten door middel van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten en, naar het hof aannemelijk acht, ook andere feiten.”
7. Uit het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank Rotterdam blijkt het volgende:
“Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 22.082,-.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, die als bijlage B aan dit vonnis zijn gehecht.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gekozen voor de methode de eenvoudige kasopstelling. Daarbij is nagegaan of en in hoeverre de veroordeelde meer uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. Uit de gemaakte analyse van de totale uitgaven (€ 31.126) afgezet tegen de beschikbare legale gelden (€ 9.044), volgt dat er sprake is geweest van onbekende ontvangsten (€ 22.082). Deze onbekende ontvangsten worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.”
8. De schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel berust – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – op de volgende bewijsmiddelen:
“Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van politie Team High Tech Crime 2, nummer LERDB15019-276-rapport d.d. 26 januari 2017, met bijlagen, onder meer inhoudende:
Pagina 10 Berekeningen WVVV Voor onderstaande berekeningen is gebruik gemaakt van gegevens van de bankrekeningen bij de Rabobank van de verdachte [betrokkene] over het jaar 2016. [betrokkene] heeft bij de Rabobank twee betaalrekeningen en een spaarrekening. Het saldo van de spaarrekening is 0,- euro en is daarom niet meegenomen in de berekeningen. In totaal wordt op de rekeningen van [betrokkene] in het jaar 2016, 32.520 euro bijgeschreven en wordt er 31.126 euro afgeschreven. [betrokkene] heeft in het jaar 2016 geen inkomsten uit arbeid gehad. De enige direct verklaarbare legale inkomsten in het jaar 2016 zijn studiefinanciering, zorgtoeslag en een aantal overboekingen van zijn familie en zijn vriendin [betrokkene 1] . In totaal is dit een bedrag van 5.442 euro aan direct verklaarbare inkomsten.
Pagina 12
Op basis van het in de bijlage opgenomen gedetailleerde overzicht van de uitgaven en ontvangsten kan de volgende opstelling worden vervaardigd.
Het bedrag van 10.438 is opgebouwd uit de legale inkomsten ad 5.442 en een aantal opmerkelijke maar mogelijk legale inkomsten ad 4.996 euro.
WVV berekening verklaarbaar + opmerkelijke inkomsten:
Beginsaldo contant geld € 179
+/+ Legale contante inkomsten inclusief bankopnamen € 10.438
-/- Eindsaldo contant geld € 1.573
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 9.044
-/- Werkelijk contant uitgaven inclusief bankstortingen € 31.126
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € 22.082
Pagina 13
Opmerkelijke inkomsten
Prohaboma facturen 2090 C
Overige bijschrijvingen van particulieren 908 C
Uber B.V. 1998 C
Totaal opmerkelijk 4996 C.”
9. Bij de stukken van het geding bevindt zich de ontnemingsrapportage van 26 januari 2017 met daarin een “overzicht uitgaven en ontvangsten”. In dat overzicht zijn gokuitgaven (€ 9.097,-) en gokinkomsten (€ 10.222,-) opgenomen. Uit het overzicht en de daarop volgende kasopstelling kan worden afgeleid dat de gokuitgaven aan de uitgavenzijde van de kasopstelling zijn opgenomen. De gokinkomsten zijn daarin niet als “legale contante inkomsten” aangemerkt.
10. Bij arrest van HR 28 mei 2002,
NJ2003/96 overwoog de Hoge Raad dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat in zaken als de onderhavige, waarin de grondslag van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in rechte is komen vast te staan, de bewijslast op redelijke en billijke wijze wordt verdeeld tussen het openbaar ministerie en de betrokkene. Uit de memorie van toelichting bij de huidige ontnemingswetgeving blijkt in dit verband het volgende:
“De wijze waarop de rechter tot het oordeel kan komen dat aannemelijk is dat de veroordeelde op enigerlei wijze wederrechtelijk voordeel heeft verkregen in de zin van het derde lid van art. 36e Sr, wordt, behoudens het bovenstaande, evenmin aan voorschriften van het Wetboek van Strafvordering onderworpen. Hij kan daarbij, zoals in civiele procedures, zich op bepaalde vermoedens verlaten. Het bewijscriterium is hier de aannemelijkheid. Op het openbaar ministerie zal in eerste aanleg de last rusten de argumenten aan te dragen waarop een dergelijke aannemelijkheid kan worden gestoeld. Of het daarin slaagt is aan het oordeel van de rechter.
Deze kan daarbij voor een afweging komen te staan die, op vergelijkbare wijze als in het civiele recht, kan nopen tot een verdere bewijslastverdeling op basis van redelijkheid en billijkheid. Als het openbaar ministerie er in slaagt op bepaalde punten de schijn tegen de veroordeelde te wekken, dan kan de rechter hem de bewijslast tot disculpatie op die punten opleggen. Zo zou de rechter de aannemelijkheid dat op enigerlei wijze wederrechtelijk voordeel is verkregen kunnen gronden op de door het openbaar ministerie bewezen stelling, dat de veroordeelde over aanzienlijke vermogensbestanddelen beschikt die in redelijkheid niet geacht kunnen worden uit legale inkomsten van de veroordeelde verworven te zijn, terwijl deze niet aannemelijk kan maken dat hij zich legitiem heeft verrijkt.”
11. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de zogeheten methode van kasopstelling. Het gaat daarbij om een abstracte methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij (kort gezegd) het patroon van inkomsten en uitgaven voor de berekening van het voordeel tot uitgangspunt wordt genomen. Daartoe wordt eerst het beginsaldo, de omvang van de liquide middelen bij aanvang van de onderzoeksperiode, vastgesteld. Vervolgens wordt, rekening houdend met het begin- en eindsaldo, het verschil tussen de uitgaven en de legale ontvangsten berekend. Het negatieve verschil tussen uitgaven en ontvangsten kan worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
12. Het oordeel van het hof dat niet aannemelijk is geworden dat de gokinkomsten van de betrokkene een legale herkomst hebben, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof heeft overwogen dat de betrokkene is veroordeeld voor het wegnemen van (in totaal) ongeveer € 40.000,- en dat hij wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten, terwijl uit de kasopstelling blijkt – en door de raadsman in hoger beroep ook tot uitgangspunt is genomen – dat de betrokkene in 2016 een bedrag van € 10.438 legaal beschikbaar had. Bovendien heeft de raadsman van de betrokkene slechts aangevoerd dat “het goed mogelijk is” dat de betrokkene “al zijn legale geld heeft ingezet om te investeren in het gokken”, zonder dat één en ander meer concreet is onderbouwd. Tegen die achtergrond en in het licht van de bewijslastverdeling in ontnemingszaken, is het oordeel van het hof toereikend gemotiveerd.
13. Het middel faalt.
14. Het
tweede middelbehelst de klacht dat het hof bij het bepalen van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat ten onrechte de aan de benadeelde partij Stichting [A] bij onherroepelijk vonnis in rechte toegekende vordering niet in mindering heeft gebracht.
15. Het vonnis in de strafzaak tegen de betrokkene houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
“Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(…)
hij op tijdstippen in de periode van 5 november 2013 tot en met 11 november 2013 te Barendrecht en/of Almere en/of Rotterdam en/of Den Haag en/of Leiden en/of Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een (totaal)bedrag van 14.658,67 euro, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting [A] , waarbij verdachte en/of zijn mededaders de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen of een verduisterde bankpas van Stichting [A] en/of onrechtmatig verworven inloggegevens en/of onrechtmatig verkregen bankgegevens en/of een verworven vals identiteitsbewijs ten name van [betrokkene 2] (…)
(…)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Stichting [A] ter zake van het onder 9 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 13.201 aan materiële schade.
(…)
Stichting [A]
(…)
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij Stichting [A] door het onder 9 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 november 2013.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
(…)
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Stichting [A] , te betalen een bedrag van € 13.201,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader of mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;”
16. Uit het vonnis in de strafzaak blijkt voorts dat twee andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen.
17. Voor de relevante onderdelen van de uitspraak van het hof in de ontnemingszaak verwijs ik naar de hiervoor onder 6 geciteerde overwegingen.
18. Art. 36e, achtste lid, (oud) Srluidt als volgt: