ECLI:NL:PHR:2019:1431

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
18/04367
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens tardieve indiening van de schriftuur

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die was veroordeeld door het gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het cassatieberoep werd ingesteld op 28 september 2018, maar de schriftuur met middelen van cassatie werd pas op 21 juni 2019 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn viel. De procureur-generaal merkte op dat de aanzegging van de betekening op 8 februari 2019 aan de griffier van de rechtbank Den Haag was betekend, en dat de mededeling van de betekening op de juiste wijze was verzonden naar de raadsman van de verdachte. De raadsman had echter gesteld dat hij de mededeling niet had ontvangen, maar deze stelling was niet onderbouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de aanzegging correct was betekend en dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/04367
Zitting10 december 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 19 september 2018 de verdachte wegens “
overtreding van het bepaalde in artikel 62 jo. Bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990” veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, waarvan twee voorwaardelijk.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, heeft per schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

3.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep merk ik het volgende op. Op 28 september 2018 is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld. De aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv is op 8 februari 2019 aan de griffier van de rechtbank Den Haag betekend. Art. 437 lid 2 Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend.
3.2.
De schriftuur is eerst (per fax) binnengekomen op 21 juni 2019. Dat betekent dat de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen door een raadsman en het voorschrift van art. 437 lid 2 Sv niet in acht is genomen. Dat heeft tot gevolg dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. [1]
3.3.
Een brief van de raadsman d.d. 21 juni 2019 aan de Hoge Raad geeft mij aanleiding enkele opmerkingen te maken. In die brief deelt de raadsman mee dat de aanzegging in cassatie op onjuiste wijze is betekend en hij niet de mededeling van de betekening heeft ontvangen. Deze stelling is niet nader onderbouwd. [2] Bij de brief is de hiervoor genoemde schriftuur gevoegd.
3.4.
De gang van zaken die uit de stukken van het geding blijkt is als volgt:
(i) De raadsman mr. Van Paridon heeft zich op 15 oktober 2018 per brief gesteld.
(ii) De aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv van 11 januari 2019 is getracht te betekenen aan de verdachte op 24 januari 2019 op het (BRP-)adres [a-straat 1] te [plaats]. Aldaar werd niemand op het adres aangetroffen en is een bericht van aankomst achtergelaten.
(iii) Op 1 februari 2019 was de aanzegging nog niet afgehaald door de verdachte dan wel een daartoe gemachtigde. De aanzegging is vervolgens op 1 februari 2019 geretourneerd naar de afzender.
(iv) Op 8 februari 2019 is de aanzegging uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Den Haag en is per gewone post een afschrift van de aanzegging d.d. 8 februari 2019 aan de verdachte verzonden op grond van art. 588 lid 3 aanhef onder c Sv.
(v) Ook is op 8 februari 2019 per gewone post een mededeling van de betekening van de aanzegging aan de raadsman van de verdachte verzonden. Het adres waaraan deze mededeling is verzonden betreft hetzelfde adres als die eerder is opgegeven in de stelbrief van mr. Van Paridon d.d. 15 oktober 2018.
(vi) Bij schrijven van 17 juni 2019 heeft de strafadministratie aan de raadsman op de voet van art. 436 lid 2 Sv mededeling gedaan van de dag die voor de behandeling van de zaak is bepaald. In dit schrijven is tevens vermeld dat op de strafadministratie is geconstateerd dat geen cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat.
(vii) De raadsman heeft daarop op 19 juni 2019 gereageerd met het verzoek tot het toesturen van een afschrift van de betekeningsstukken in cassatie.
(viii) Op 20 juni 2019 zijn afschriften van de betekeningsstukken in cassatie door de Hoge Raad aan de raadsman verzonden.
(ix) Bij brief van 21 juni 2019 heeft de raadsman – naar aanleiding van de constatering dat geen cassatieschriftuur is ingediend – bericht dat de aanzegging in cassatie op onjuiste wijze is betekend en hij niet de mededeling van de betekening heeft ontvangen zoals bedoeld onder (v).
3.5.
Bij de beoordeling van de betwisting door de raadsman van de aanzegging in cassatie en de ontvangst van de mededeling betekening is het volgende van belang.
3.6.
Uit art. 586 lid 1, tweede volzin, Sv volgt dat de aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv aan de verdachte dient te worden betekend. [3] Daarbij dient de procedure zoals bedoeld in art. 588 Sv doorlopen te worden. Het derde lid van art. 588 Sv bepaalt dat indien geen uitreiking aan de verdachte heeft kunnen geschieden, de mededeling wordt teruggezonden aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt de mededeling vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. De betekening is met de uitreiking van de dagvaarding aan de griffier van de rechtbank voltooid. [4]
3.7.
De betekening en verzending in cassatie geschieden onder de zorg van de strafadministratie van de Hoge Raad. Enkele medewerkers daarvan zijn tevens waarnemend griffier van de rechtbank Den Haag. Op die manier kan – gelet op de in art. 588 Sv voorziene uitreiking van gerechtelijke stukken aan “
de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen” – in daartoe in aanmerking komende gevallen de aanzegging worden uitgereikt aan een medewerker van de Hoge Raad, tevens waarnemend griffier van de rechtbank, zodat geen derden betrokken behoeven te worden bij de betekening. [5]
3.8.
In de praktijk wordt de raadsman die zich in cassatie heeft gesteld per brief, onder verwijzing naar de in art. 437 lid 2 bedoelde termijn, op de hoogte gesteld wanneer de aanzegging aan de verdachte is betekend. Aan zijn raadsman moet een afschrift van de aanzegging worden toegezonden (vgl. art. 48 Sv). Door de raadsman kan niet met vrucht worden aangevoerd dat hij de mededeling betekening niet heeft ontvangen indien de enkele stelling, dat er bij de verzending van de brief aan het door hem opgegeven adres iets is misgegaan, niet met voldoende feitelijke gegevens wordt onderbouwd. [6]
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat – anders dan de raadsman stelt – de aanzegging in cassatie op juiste wijze is betekend, en wel aan de griffier. Voor wat betreft de uitreiking aan de griffier merk ik op dat het bij de aanzegging in cassatie gaat om het arrondissement van de rechtbank waar de zaak zal dienen (en niet waar de zaak ‘
’laatstelijk heeft gediend’’, zoals bij het verzenden van een uitspraak). Door het ingesteld cassatieberoep zal de zaak nog hebben te dienen bij de Hoge Raad, die is gevestigd in het arrondissement van de rechtbank Den Haag. De griffier van de rechtbank Den Haag is dus de griffier aan wie op grond van art. 588 de aanzegging in cassatie dient te worden betekend. [7] Dat is in onderhavig geval gebeurd. Tevens blijkt uit een in het dossier gevoegd afschrift dat een mededeling betekening is verzonden aan de raadsman op het adres dat door de raadsman is opgegeven. Een aanwijzing dat bij de verzending mogelijk iets is misgegaan is er niet. [8] Dat betekent volgens de Hoge Raad dat voorbij moet worden gegaan aan de enkele – verder niet onderbouwde – stelling van de raadsman dat hij de mededeling nimmer heeft ontvangen. [9]

4.Conclusie

4.1.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De wetgever beoogde harde, niet voor verlenging in aanmerking komende termijnen (
2.In de schriftuur wordt onder het eerste middel wel het e.e.a. opgemerkt over de betekening van de aanzegging maar daaraan kom ik strikt genomen niet toe omdat eerst de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep dient te worden beantwoord. Dat middel kan overigens niet als middel worden aangemerkt omdat het zich niet richt tegen een handeling of beslissing van een rechter als bedoeld in art. 78 lid 1 RO, vgl. HR 24 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0448, en HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5506,
3.Vgl. Conclusie AG Vegter voor HR 8 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2018:1447 en A.J.A. van Dorst,
4.Vgl. HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6154,
5.Van Dorst 2018 a.w., p. 69.
6.HR 8 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:17.
7.Vandaar ook dat enkele medewerkers van de Hoge Raad tevens waarnemend griffier van de rechtbank Den Haag zijn.
8.Vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6551, en HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3221.
9.Vgl. HR 8 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:17.