“De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 27 augustus 2015 in Ede [slachtoffer] met een mes in zijn linkerschouder gestoken.
(…)
Beoordeling door de rechtbank
(…)
Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard een keukenmes te hebben gepakt en [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte een vrij groot mes, van ongeveer 30 cm, in zijn handen had. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij wegrende toen hij door verdachte in zijn rug werd gestoken. Gelet op deze verklaring en de plek waar het slachtoffer is gestoken gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] in ieder geval in beweging was en zich had omgedraaid op het moment dat hij werd gestoken.
(…)”
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsman aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt het woord tot verdediging heeft gevoerd:
“Ik vind het vonnis van de rechtbank begrijpelijk waarbij de rechtbank stelt dat er sprake is van een noodweersituatie.
Tussen de familie [slachtoffer] en [verdachte] is al jaren sprake van een familietwist. In deze zaak is sprake van een aanrijding waarna de familie [slachtoffer] verhaal komt halen. De echtgenote van cliënt is de familie [slachtoffer] tegemoet getreden met een pepermolen/knuppel in haar hand. Vervolgens is zij daar door de familie [slachtoffer] geslagen en op de grond gevallen. Cliënt ziet dat zijn vrouw wordt afgetuigd en komt haar te hulp.
Cliënt was genoodzaakt zijn echtgenote te verdedigen tegen het geweld gepleegd door de broers [slachtoffer]. De rechtbank stelt echter dat de wijze van verdediging niet proportioneel is. Ik ben van mening dat zijn handelen wel proportioneel was. Cliënt staat tegenover twee grote kerels die zijn vrouw aan het aftuigen zijn en alleen de bedreiging met het mes is pas voldoende om de aftuiging te doen stoppen en dit is onder de gegeven omstandigheden proportioneel. Er is sprake van emoties en daarbij wordt mogelijk te ver gegaan. Ik vind het dus onbegrijpelijk dat het verweer, dat cliënt heeft gehandeld in een situatie van noodweerexces, door de rechtbank niet wordt gehonoreerd.
Primair verzoek ik uw hof cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging en subsidiair verzoek ik u het noodweerexces aan te nemen.”
6. In het door het hof bevestigde vonnis is het verweer als volgt samengevat en verworpen:
“5. De strafbaarheid van het feit
Noodweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op noodweer het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
Verdachte heeft verklaard dat zijn vrouw geschopt en geslagen werd door [betrokkene 1] en [slachtoffer]. Verdachte is toen (met een keukenmes in de hand) naar beneden gekomen en heeft verklaard dat hij toen ook door hen is geslagen. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte heeft zich tegen het geweld tegen hem en zijn echtgenoot verdedigd door met een mes in de rug van [slachtoffer] te steken. Het geweld waartegen hij zich verdedigde bestond uit slaan en schoppen. Niet is gebleken dat [betrokkene 1] en/of [slachtoffer] wapens bij zich hadden. Verdachte heeft door te steken met een mes de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit overschreden waardoor geen sprake is van een geboden en noodzakelijke verdediging. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Noodweerexces
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien geen sprake is van noodweer – sprake is van noodweerexces, nu verdachte de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging heeft overschreden doordat zijn echtgenoot werd aangevallen en met een bebloed gezicht op de grond lag. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf of goed. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft daarbij [slachtoffer] met een mes gestoken en de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging overschreden.
Deze overschrijding van de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging kan enkel niet aan verdachte worden verweten indien dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in paniek was. Verdachte heeft echter bij de politie ook verklaard dat hij heeft gestoken omdat hij een einde wilde maken aan de ruzie. Daarna heeft verdachte zijn echtgenoot bij de auto weggetrokken, welke zij vernield had, en zijn zij naar boven gegaan. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte bewust was van zijn handelen en bewust heeft gestoken hetgeen aanduidt dat geen sprake is van een hevige gemoedsbeweging. Gelet op het voorgaande is geen sprake van noodweerexces en wordt het verweer verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.”
7. Het
eerste middelklaagt dat de verwerping van het beroep op noodweer onvoldoende met redenen is omkleed, althans die verwerping ontoereikend is gemotiveerd. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het oordeel van het hof dat de gedraging als verdedigingsmiddel (het eenmaal steken met een mes) niet in redelijke verhouding staat met de ernst van de aanranding, niet zonder meer begrijpelijk is in het licht van de omstandigheden van het geval.
8. In het overzichtsarrest inzake noodweer en noodweerexces heeft de Hoge Raad, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist.”