Voetnoten
1.Zie p. 5-8 van het overzichtsproces-verbaal met dossiernummer 44463 en codenummer OPV-001, opgemaakt en getekend op 29 april 2010 door verbalisant J.B. Holdijk.
2.Zie de eerste en vierde pagina van dit niet van een paginanummering voorziene geschrift.
3.Zie het Proces-verbaal van ambtshandeling inzake Porsche met kenteken [kenteken], dossiernummer 39564, codenummer AH-136.
4.Zie de vierde pagina van de ongenummerde “reactie OM op klaagschrift beslag”.
5.Zie A.I.M. van Mierlo (m.m.v. K.J. Krzemiński),
6.Zie A.I.M. van Mierlo (m.m.v. K.J. Krzemiński),
7.Zie A.I.M. van Mierlo (m.m.v. K.J. Krzemiński),
8.Zie de vierde pagina van de ongenummerde “Reactie OM op klaagschrift beslag”. Met “Palm Invest” wordt naar ik aanneem “Palm Invest B.V.” bedoeld, maar ik sluit niet uit dat ook Palm Holding B.V. (de enige aandeelhouder en bestuurder van Palm Invest B.V.) failliet is verklaard.
9.Vgl. art. 33 lid 2 Faillissementswet en HR 15 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4095. Het komt mij overigens voor dat de Hoge Raad in deze beschikking minder juist van het faillissement van de “beslagene” spreekt, omdat die formulering geen rekening houdt met een onder een derde gelegd beslag. Het gaat mijns inziens om het faillissement van de schuldenaar, dus van degene ten laste van wie het beslag wordt gelegd. 10.Zie o.a. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1656, NJ 2007/147. Als de behandeling van het beklag uitmondt in een last tot teruggave (waaraan niet kan worden voldaan doordat het voorwerp is teruggegeven), is niet art. 119 lid 2 Sv van toepassing, maar heeft de beslagene in beginsel recht op schadevergoeding. Vgl. HR 25 juni 1991, NJ 1991/823 m.nt. C. 11.Ik laat in het midden wat rechtens is als de kennisgeving tardief wordt gedaan (dat wil zeggen nadat het voornemen tot teruggave al is geeffectueerd).
13.Zie het afschrift van de ontnemingsuitspraak die op 7 januari 2019 door de griffie van de rechtbank is toegezonden. Blijkens het daarop geplaatste stempel is het vonnis onherroepelijk geworden, en wel, zoals is gebleken uit de door mij bij de griffie van de rechtbank ingewonnen inlichtingen: op 13 januari 2016.
14.Uit de – in HR 4 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3132 geciteerde – wetsgeschiedenis van art. 552a lid 3 Sv blijkt, dat de wetgever wilde voorkomen dat het dossier ging circuleren tussen het strafrechtelijke en het civielrechtelijke circuit. Dat gevaar doet zich bij afgesplitste zaken die een apart dossier hebben, niet voor. 16.Op internet kan worden gevonden dat er nog een tweede medeverdachte was, die door de rechtbank werd vrijgesproken. Zie https://www.telegraaf.nl/nieuws/847040/ex-directeur-palm-invest-vrijgesproken.
18.Alleen in de uitzonderlijke gevallen genoemd in het vierde en het vijfde lid van art. 94a kunnen voorwerpen van anderen verhaalsobject zijn.
19.Geheel uitgesloten lijkt mij dit niet te zijn. Men denke aan een situatie waarin twee medeverdachten mede-eigenaar van het desbetreffende voorwerp zijn of aan een situatie waarin nog onduidelijk is aan wie van de medeverdachten het voorwerp toebehoort.
20.Alleen in gevallen waarin buiten de machtiging van de rechter-commissaris om en dus onrechtmatig conservatoir beslag wordt gelegd, zou zich kunnen voordoen dat onduidelijk is ten laste van wie dat beslag is gelegd.
22.In de in de vorige noot genoemde beschikking lijkt de Hoge Raad geen rekening te houden met het vereiste van betekening van de uitspraak. Hoe dat moet worden begrepen, is een vraag die ik hier laat rusten.
23.Vgl. Borgers in Melai-Groenhuijsen, aant. 4.3 op art. 574. Volgens Borgers wordt in de praktijk eerst getracht de ontnemingsmaatregel op de gewone fase te innen en vindt betekening pas plaats als die “inningsfase” geen resultaat heeft en tot uitwinning van de inbeslaggenomen voorwerpen wordt overgegaan.
24.Zie Kamerstukken II 1989-1991, 21504, nr. 3, p. 26. Aantekening verdient dat art. 353 Sv, anders dan thans het geval is, zich niet beperkte tot beslag dat op grond van art. 94 Sv is gelegd.