Conclusie
eerste middelklaagt dat art. 437 Sv en 6 EVRM zijn geschonden, omdat de raadsman van rekwirant in de cassatiefase onvoldoende tijd heeft gekregen die nodig is voor de voorbereiding van zijn verdediging.
Waar de raadsman, ter omzeiling van deze klip, met een beroep op art. 6 lid 3 sub b EVRM (het recht te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn om de verdediging voor te bereiden), verzoekt om een tussenarrest van de Hoge Raad om de raadsman alsnog de verzochte extra tijd van vijf maanden tijd te vergunnen om nadere middelen van cassatie in te dienen lijkt me dat dit een gepasseerd station is. Op het eerdere verzoek met die strekking is immers al door de rolraadsheer afwijzend beslist en voor het – in afwijking van de in de wet vastgelegde procedure – daarop terugkomen door de Hoge Raad zouden op zijn minst nieuwe (en naar het mij voorkomt zeer zwaarwegende) argumenten aangevoerd moeten zijn en die heb ik niet aangetroffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
tweede middelklaagt over de (herhaalde) afwijzing van het hof van het verzoek om de getuigen 55 t/m 79 en 82 t/m 88 te horen.
Overwegingen ten aanzien van getuigenverzoeken van de verdediging
Ook werden er door tussenkomst van [A] bouwdepots aangevraagd die vervolgens door het gebruik van valse facturen leeggetrokken werden. Een voorbeeld hiervan is de constructie die door verdachte is opgezet ten behoeve van de woningen aan de [a-straat 1 en 2] .”
derde middelklaagt over de (herhaalde) afwijzing door het hof van het verzoek om de getuige [medeverdachte 3] te horen.
Verzoek
(…)
Beoordeling
Afwijzing verzoek tot horen getuige 16
vierde middelklaagt over de (herhaalde) afwijzing van het hof van het verzoek om de getuige [medeverdachte 2] (getuige nr. 77) te horen.
vijfde middelklaagt dat het hof ten onrechte en/of ontoereikend gemotiveerd de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] tot het bewijs heeft gebezigd, aangezien de verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze getuige adequaat en effectief te ondervragen en deze beperking van het ondervragingsrecht evenmin op andere wijze is gecompenseerd, terwijl deze verklaringen minst genomen van ‘considerable weight’ zijn voor de bewezenverklaringen.
Feit 3.D
Volgens de betalingsopdracht van Rabobank Amsterdam en omstreken gedagtekend 28 september 2006, wordt aan [betrokkene 1] € 15.000,- overgemaakt.
De bruikbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2]
Volgens vaste jurisprudentie staat art. 6 EVRM echter niet in de weg aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring, indien de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist (Vgl. HR 10 januari 2012, LJN BU3486, NJ 2012/149, m.nt. Sch, rov. 2.3).
zesde middelklaagt dat het hof een aantal feiten of omstandigheden redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring van feit 1 (p. 45 arrest), maar heeft verzuimd deze ofwel in de bewijsvoering op te nemen, ofwel met voldoende nauwkeurigheid de vindplaats aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Volgens de steller van het middel zijn de volgende feiten en omstandigheden niet op de gebezigde bewijsmiddelen terug te voeren, waarbij ik gemakshalve een nummering heb aangebracht:
(ii) Onder de bewijsmiddelen zijn enkele facturen van het bedrijf van [medeverdachte 3] opgenomen, waarvan als nr. 19 één factuur met de vermelding “Bedrag contant voldaan.” Dat (ook) deze factuur vals was blijkt uit de getuigenverklaring opgenomen als bewijsmiddel 21. [medeverdachte 3] verklaart daarover in hoofdlijn zelf ook, zie bewijsmiddel 25. Dat het hof spreekt over het opmaken van valse facturen is voor het overige gedekt door de bewijsmiddelen.
zevende middelklaagt dat het onder 2 bewezen verklaarde omzetten en gebruik maken van een geldbedrag afkomstig uit enig misdrijf niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
9. Een schriftelijk stuk, te weten een door [verdachte] en [medeverdachte 4] ondertekende brief d.d. 26 mei 2006 gericht aan de MNF Bank, zaaksdossier 10, pagina 1169 - zakelijk weergegeven -inhoudende:
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 4] d.d. 31 oktober 2011, zaaksdossier 10, pagina's 954 tot en met 961 - zakelijk weergegeven -inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4]:
achtste middelklaagt dat het onder 3A bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
Oordeel hof
negende middelbehelst de klacht dat het hof in bewijsmiddel 14 een ontoelaatbare conclusie voor het bewijs heeft gebezigd inhoudende dat rekwirant “een werkgeversverklaring en een loonstrook heeft geregeld.”
tiende middelbehelst de klacht dat het hof in bewijsmiddel 21 een ontoelaatbare conclusie voor het bewijs heeft gebezigd inhoudende dat rekwirant ‘facturen heeft opgemaakt’.
elfde middelklaagt dat het onder 3D bewezen verklaarde medeplegen niet zonder meer uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
Oordeel hof
twaalfde middelklaagt over de strafmotivering, meer in het bijzonder dat het hof heeft overwogen dat de banken financieel nadeel hebben geleden door het bewezenverklaarde terwijl uit de bestreden uitspraak, de aanvulling bewijsmiddelen, noch uit de stukken van het geding blijkt van dit nadeel.
Oplegging van straf
dertiende middeltenslotte. Dat klaagt dat de opgelegde bijkomende straf van ontzetting uit het beroep van hypotheekadviseur voor de duur van zeven jaren (ten tijde van de bewezenverklaarde feiten) niet bij wet was voorzien.