ECLI:NL:PHR:2019:978

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
18/02502
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en indienen van grieven

In deze zaak is de verdachte bij arrest van 21 november 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter had de verdachte op 22 februari 2017 veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een week wegens overtredingen van de Wet personenvervoer 2000. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. I.F.J. Beugelsdijk als advocaat optreedt. Het cassatiemiddel richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep. De verdachte had na het instellen van het hoger beroep geen schriftuur met grieven ingediend, wat het hof aanleiding gaf om de niet-ontvankelijkheid te verklaren. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte tijdig grieven heeft ingediend, maar dat deze niet zijn ontvangen door het hof. De Hoge Raad concludeert dat het hof ten onrechte de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken, omdat er voldoende grond is om aan te nemen dat de grieven wel degelijk zijn ingediend. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 18/02502
Zitting: 9 juli 2019 (bij vervroeging)
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is bij arrest van 21 november 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem bij mondeling arrest niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het mondeling vonnis van de kantonrechter bij de rechtbank Gelderland van 22 februari 2017, waarbij de verdachte onder feit 1 en feit 2 wegens “overtreding van het bepaalde in artikel 70 lid 1 Wet personenvervoer 2000 jo. 101 Wet personenvervoer 2000” ten aanzien van feit 1 is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een week en ten aanzien van feit 2 eveneens is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een week.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. I.F.J. Beugelsdijk, advocaat te Eindhoven, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het
middelkomt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
4. Het (uitgewerkte) proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt – voor zover relevant – in:
“ “De voorzitter deelt voorts mede dat verdachte na het instellen van het hoger beroep geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend.
“ (…)
“ VERSTEK

1. Ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken, liet hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep

2. Beslissing

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
5. Art. 410, eerste lid, Sv luidt, voor zover hier van belang:
"1. De officier van Justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven indienen (…)."
6. Art. 416, tweede lid, Sv luidt:
“ “Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
7. De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld. Namens de verdachte is op 15 mei 2017 hoger beroep ingesteld. De verdachte is in hoger beroep gedagvaard om op 21 november 2017 om 11:10 te verschijnen voor de enkelvoudige kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden. In (de toelichting op het) middel wordt gesteld dat het hof geen acht heeft geslagen op de inhoud van het (per fax verzonden) schrijven van 20 november 2017 met een bijgesloten standaardformulier/grievenformulier en dat de inhoud van deze stukken grond bieden voor het ernstig vermoeden dat namens de verdachte grieven zijn ingediend. Ter staving van die stelling zijn aan de cassatieschriftuur kopieën gehecht van:
i) een schrijven van 20 november 2017 van mr. I.F.J. Beugelsdijk gericht aan het hof Arnhem-Leeuwarden (onder meer) inhoudende:
“ “
SPOED IN VERBAND MET ZITTING MORGENOCHTEND TE 11:10 UUR!
“ Edelgrootachtbare heer, vrouwe,
“ Bijgaand gelieve u aan te treffen het zogenoemde ‘grievenformulier’ in bovengenoemde strafprocedure (bijlage). Naar de inhoud hiervan verwijs ik u in eerste instantie.”
Aan het schrijven is een grievenformulier gehecht van 20 november 2017. Op dat (eerste) grievenformulier staat een vinkje bij de zinssnede “ik heb bezwaren tegen de (hoogte van) de opgelegde straf” alsmede een toelichting daarop.
ii) een faxrapport betreffende het onder i bedoelde schrijven. Uit dat faxrapport kan worden afgeleid dat de brief en het grievenformulier op 20 november 2017 om 14:10 aan nummer 088-3610089 is verzonden en dat het “resultaat” van deze verzending “OK” was. [1]
iii) een schrijven van 20 november 2017 van de onder i genoemde raadsman gericht aan het hof Arnhem-Leeuwarden onder meer inhoudende:
“ “
SPOED IN VERBAND MET ZITTING HEDENOCHTEND TE 11:10 UUR!
“ Edelgrootachtbare heer, vrouwe,
“ In verband met een MK-zitting binnen de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, zal ik hedenochtend niet ter zitting verschijnen in bovengenoemde kwesties. Ik persisteer evenwel bij de inhoud van beide grievenformulieren (bijlage 1 en 2).”
Aan deze brief zijn twee grievenformulieren gehecht. Het eerste grievenformulier betreft dezelfde als hiervoor onder i vermeld. Op het tweede grievenformulier van (eveneens) 20 november 2017 staat een vinkje bij de zinssnede “ik heb bezwaren tegen de (hoogte van) de opgelegde straf” alsmede een toelichting daarop.
iv) een faxrapport betreffende het onder iii bedoelde schrijven. Daaruit kan worden afgeleid dat de brief op 21 november 2017 om 10:30 aan nummer 088-3610089 is verzonden en dat het “resultaat” van deze verzending “OK” was. [2]
8. De hiervoor bedoelde brieven en grievenformulieren bevinden zich niet bij de op voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. [3] Evenmin bevat het dossier (afschriften van) correspondentie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een dergelijke schriftuur door het hof is ontvangen. In aanmerking genomen dat het in de onder ii en iv genoemde faxrapporten genoemde nummer het destijds in gebruik zijnde [4] (algemene) faxnummer van het hof Arnhem-Leeuwarden betreft, bieden de aan de schriftuur gehechte stukken, in ieder geval het schrijven onder i, grond voor het ernstig vermoeden dat namens de verdachte (tijdig en kort) vóór het onderzoek ter terechtzitting op 21 november 2017 een schriftuur houdende grieven is ingediend. [5] Op grond daarvan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur is ingediend. [6]
9. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie het “Res. rprt. verz 20/11/17 14:10. Dat deze brief is verzonden, kan uit het verzendrapport worden afgeleid nu de brief verkleind op het rapport is afgedrukt. Zie HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1375.
2.Zie “21/11/17 10:30”. Dit faxrapport is overigens niet volledig leesbaar. Desalniettemin kan daaruit eveneens worden afgeleid dat de brief is verzonden, nu deze verkleind op het rapport is afgedrukt.
3.Ook overigens heeft de raadsman van de verdachte per brief van 16 augustus 2018 verzocht aan de griffie van de Hoge Raad de brief en bijlage, zoals vermeld in randnummer 7 onder iii, aan het dossier in cassatie “toe te voegen”.
4.Een kleine steekproef aan de hand van (aangehechte bijzondere volmachten aan de cassatieakte in) aanhangige cassatiezaken heeft opgeleverd dat het faxnummer ook op 26 februari 2016 (nr. 16/02752), 12 december 2016 (nr. 17/01471) en 23 maart 2017 (nr. 17/02085) al in gebruik was. Dat is bovendien af te leiden uit mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:491, onder 5) vóór HR 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:752, NJ 2018/265.
5.Zie onder meer HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:205 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:2643) vóór dat arrest, alsmede HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:207 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:2644) vóór dat arrest. Zie voor de reikwijde van “grief” en “bezwaar” als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sr de recente uitspraken HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2002 en HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:251.
6.Zie HR 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:585, NJ 2013/441. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat gelet op de veertien dagen termijn als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv het schrijven van de raadsman niet als een appelschriftuur kon worden aangemerkt, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 410, eerste lid, Sv, in verbinding met art. 416, tweede lid, Sv. G. Pesselse, Verlofstelsels in strafzaken, Deventer 2018, p. 204 schrijft: “Juist omdat opgave ter zitting mogelijk is, moet de appelrechter een tardieve doch voorafgaande aan de zitting ingediende schriftuur van de verdediging in acht nemen.”