Conclusie
Nummer18/04473
De procedure in cassatie
“het bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaken en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet verwijderen”en wegens (2)
“eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”, veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijftien dagen hechtenis. Ook heeft het hof beslist over de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van onder 3 ten laste gelegde wederspannigheid.
Het tweede middel
buiten de zitting om. Dit ten onrechte, aldus de steller van het middel, omdat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2018 opkwam tegen hetgeen volgens het hof op de camerabeelden viel waar te nemen en zij heeft verzocht deze beelden ter terechtzitting te (doen) tonen.
tevensis gedaan ter ondersteuning van een betrouwbaarheidsverweer omtrent het proces-verbaal van [verbalisant 1] (bewijsmiddel 4).
niet noodzakelijk”. “
De feiten zijn helder. U kunt vertellen over uw beleving en wat u daarbij voelde en heeft ervaren”, aldus merkte de voorzitter ter toelichting op.
het weergeven van de inhoud van een (audiovisueel) processtuk– wordt beheerst door artikel 301 Sv, dat ook in hoger beroep van toepassing is. Ik meen dat het afspelen van audiovisuele cameraregistraties moet worden gelijkgesteld met het ter terechtzitting ‘voorlezen’ van de inhoud van een (schriftelijk) processtuk, zoals bedoeld in die bepaling. [6] De vraag is nu of de voorzitter van het hof mocht volstaan met een mondelinge mededeling van de korte inhoud van het op de dvd vastgelegde beeldmateriaal. [7]
noodzaakom gevolg te geven aan een verzoek van de verdediging’ een betrekkelijk open instructienorm. Die norm laat zich moeiteloos invullen door meer concrete, aan artikel 6 EVRM ontleende normen. Heel kort gezegd: er is noodzaak zodra artikel 6 EVRM dat meebrengt. Zo werkt het nu ook, en wel als volgt. De maatstaf van de ‘noodzaak’ houdt in dit geval rechtstreeks verband met de hiervoor genoemde vragen naar de redelijkheid van de gronden voor het verzoek: toewijzing van het verzoek is noodzakelijk wanneer de verdediging zich op redelijke gronden verzet tegen het enkele meedelen van de korte inhoud, of wanneer met dat verzoek de redelijke grenzen niet worden overschreden. Aangezien met artikel 301 Sv (en artikel 417 lid 2 Sv) wordt beoogd tegemoet te komen aan de eis van (interne en externe) openbaarheid van het rechterlijk eindonderzoek, een aanspraak die ook is verankerd in onder meer artikel 6 lid 1 EVRM, moeten de ‘redelijke gronden’ voor het verzoek
daarinzijn gelegen.
niet noodzakelijk” was.
NJ2019/465 m.nt. Reijntjes. Ook in deze zaak ging het om beeldmateriaal dat was geregistreerd met een beveiligingscamera. De Hoge Raad heeft het volgende overwogen:
nietheeft ingestemd met het achterwege laten van het afspelen van de camerabeelden op de terechtzitting. Daarmee is de door de Hoge Raad gestelde conditie onder (iii) niet vervuld. Daaraan doet niet af dat wel is voldaan aan de eis dat de camerabeelden op de zitting aan de orde zijn gekomen doordat de korte inhoud ervan mondeling is meegedeeld.
voor het bewijs gebruikgemaaktvan een buiten het verband van de terechtzitting gedane eigen waarneming van een opname van beeld en/of geluid. In die zaak had het hof – als onderdeel van de bewijsmotivering – melding gemaakt van door het hof op die beelden waargenomen feiten en omstandigheden die het hof redengevend achtte voor zijn bewijsoordeel (over de in die zaak ten laste gelegde mishandeling). Dat ligt in de onderhavige zaak enigszins anders. Weliswaar verwijst het hof ook thans in een bewijsmotivering naar zijn eigen, buiten het verband van de terechtzitting gedane waarneming van een opname van beeld en/of geluid, maar het hof doet dit ‘slechts’ ter onderbouwing van zijn oordeel dat de tot het bewijs gebruikte processen-verbaal betrouwbaar zijn, zulks ter weerlegging van een betrouwbaarheidsverweer dat leunde op een daaraan tegengestelde opvatting. Van de eigen waarneming van de camerabeelden werd dus
niet rechtstreeksvoor het bewijs gebruikgemaakt.
redengevend” acht voor de bewezenverklaring en zich daartoe – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, hij met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden moet aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel moet aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. [13] Het voorgaande geldt echter niet voor feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal. “
Zulke feiten en/of omstandigheden zijn immers niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan”, aldus de Hoge Raad. [14] Over dit laatste merkte Borgers op in zijn noot bij
NJ2008/70:
veronderstelddeskundig te zijn. Hier geldt echter evengoed dat de ‘verankering van het bewijs’ onmisbaar is voor het bewijsoordeel. [15] In die zin is ‘accessoir bewijs’ in gelijke mate
bepalendvoor het bewijsoordeel, als de inhoud van het gebruikte bewijsmiddel zelf. [16] Echter, deze zienswijze strookt nu eenmaal niet met de betekenis die de Hoge Raad geeft aan het begrip ‘redengeven voor het bewijs’. Redengevend voor het bewijs in die zin zijn alleen die feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen en die rechtstreeks aan het bewijsoordeel ten grondslag worden gelegd;
nietzijn dat de feiten en omstandigheden die zien op de betrouwbaarheid of bruikbaarheid van het bewijs, ook al zijn die van groot gewicht.
nietheeft gebruikt voor het bewijs, doch slechts ter weerlegging van een bewijsverweer aangaande de betrouwbaarheid van een bepaald onderdeel van de bewijsvoering. Daarin verschilt HR 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1414, dus van het thans voorliggende geval.
In dit laatste geval mag echter de desbetreffende eigen waarneming door de rechteralleen bij de beraadslaging als bedoeld in art. 350 Sv worden betrokkenen voor het bewijs worden gebruikt (…)” (onderstreping mijnerzijds). [17] Het is vrij evident dat het hof zijn eigen waarneming van de camerabeelden wel degelijk bij de beraadslaging over de bewijsvraag heeft betrokken.
ten onrechtehet resultaat van de (eigen) waarneming van de camerabeelden voorafgaand aan de terechtzitting heeft betrokken, nu niet is voldaan aan de voorwaarde dat de verdediging akkoord is gegaan met het niet tonen van de camerabeelden op de terechtzitting zelf. [18] In zoverre slaagt het middel. Mocht ik de geciteerde passage niet goed hebben begrepen, of daaraan ten onrechte doorslaggevend belang toekennen, dan geeft dit geval de Hoge Raad in elk geval de gelegenheid om ECLI:NL:HR:2019:1414 te verduidelijken.
Het eerste middel
Art. 201 slaat terug op de artt. 305 en 310 van het wetboek van strafvordering en art. 24 van het wetboek van burgerlijke regtsvordering. De uitdrukking “ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de regtmatige uitoefening zijner bediening werkzaam is” komt in de plaats van “een openbaar geregtelijk onderzoek anders dan op de teregtzitting” uit art. 305 en “het openbaar waarnemen van eenige ambtsverrigting door de commissarissen des Konings in de provinciën, de leden der provinciale en gedeputeerde staten, de hoofden en leden van de gemeentebesturen, mitsgaders de ambtenaren van administratieve of regterlijke policie” uit art. 310 strafv. Er bestaat geen reden om sommige ambtenaren te noemen en daardoor andere uit te sluiten. Het verband met het misdrijf van wederspannigheid vordert evenwel, dat de strafbaarheid beperkt blijve tot opschudding gepleegd tijdens de regtmatige waarneming van het ambt.
kankerjood, kankerjood” en heeft daarbij direct richting de agent gekeken op een afstand van ongeveer een meter terwijl hij drukke armbewegingen maakte;