“Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. S J. van Galen,
[a-straat 1] , [plaats] ,
klager, tevens beslagene.
Procesgang
De klaagschriften in de zaken A en B zijn beide op 7 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 8 januari 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt in beide zaken. Via de e-mail heeft de officier van justitie op 14 april aangegeven dat standpunt te handhaven.
Gelet op de LOVS-richtlijnen betreffende maatregelen ter beperking van verspreiding van het coronavirus is - met instemming van de verdediging en het Openbaar Ministerie - op 1 mei 2020 buiten raadkamer op de verzoekschriften besloten. Dit na partijen de gelegenheid te hebben geboden om, in plaats van de geplande behandeling ter raadkamerzitting van 17 april 2020, schriftelijk het standpunt nader toe te lichten.
Inhoud van de klaagschriften
Het klaagschrift strekt zich in zaak A tot teruggave van het in beslag genomen voertuig, te weten een personenauto van het merk Renault Megane met kenteken [kenteken 1] . Aangevoerd is dat de politierechter heeft beslist dat de personenauto aan klager moet worden geretourneerd en dat de officier van justitie pas na die beslissing, op volstrekt dubieuze wijze, conservatoir beslag op de personenauto heeft laten leggen. Hierbij is volstrekt onvoldoende onderbouwd waarom conservatoir beslag noodzakelijk is. Het strafvorderlijk belang verzet zich daarom niet tegen het opheffen van het beslag op de personenauto, zodat het klaagschrift gegrond verklaard moet worden.
Het klaagschrift strekt zich in zaak B tot teruggave van de in beslag genomen scooter van het merk Vespa [kenteken 2] met kenteken [kenteken 3] en een telefoon van het merk Samsung J6. Nadat de rekestenkamer op 6 november 2019 heeft beslist tot teruggave van beide voorwerpen is op de voorwerpen conservatoir beslag gelegd. De noodzaak hiervan is echter onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de officier van justitie tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak een ontnemingsprocedure aangekondigd, maar op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt wat het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn. De raadsman meent dan ook, dat geen sprake is van een strafvorderlijk belang dat zich verzet tegen het opheffen van het beslag op deze voorwerpen, zodat het klaagschrift gegrond verklaard moet worden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft - onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie - verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de op voet van artikel 94a Sv conservatoir in beslag genomen voorwerpen aan klager, omdat het strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.
Daartoe is aangevoerd dat door de rechter-commissaris in zaak B een machtiging is verleend voor conservatoir beslag tot een bedrag van € 15.947,34. Dit bedrag overstijgt de waarde van de in beslag genomen scooter en telefoon, zodat deze voorwerpen onder de machtiging vallen. Tijdens de inhoudelijke behandeling van zaak B is een ontnemingsprocedure aangekondigd. Klager is in zaak B voor meerdere vermogensdelicten veroordeeld. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
In zaak A is de personenauto niet verbeurd verklaard. Toen zaak A onherroepelijk was, heeft het Openbaar Ministerie de auto onder zichzelf conservatoir in beslag genomen. Dat is betekend aan verdachte, maar daar heeft het Openbaar Ministerie geen stukken van anders dan de machtiging conservatoir beslag.
Het Openbaar Ministerie acht het niet hoogstwaarschijnlijk dat de strafrechter aan klager, die in zaak B in eerste aanleg voor vele vermogensdelicten is veroordeeld, een ontnemingsmaatregel zal opleggen. Het strafvorderlijk belang verzet zich dan ook tegen teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.
De beoordeling
Summier karakter onderzoek
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654). De casus
In de onderhavige zaken (A en B) heeft het Openbaar Ministerie, met machtiging van de rechter-commissaris, op voorwerpen waarop ex artikel 94 Sv beslag was gelegd vervolgens (tevens) conservatoir beslag gelegd.
(zaak A )
In de zaak met parketnummer 13/301001-19 (rekestnummer 10/80) is conservatoir beslag gelegd op de reeds in beslag genomen personenauto (merk Renault Megane). Dit beslag is gelegd nadat de politierechter op 27 december 2019 de teruggave van de (ex art. 94 Sv) in beslag genomen auto aan klager had bevolen. Dit vonnis is onherroepelijk. De officier van justitie heeft geen uitvoering gegeven aan de last van de rechtbank tot teruggave.
(zaak B)
In de zaak met parketnummer 13/698347-19 (rekestnummer 20/81) is conservatoir beslag gelegd nadat de rekestenrechter op 6 november 2019 had geoordeeld dat de in beslag genomen voorwerpen (ex art. 94 Sv, een telefoon Samsung J6 en een scooter) aan klager geretourneerd moesten worden. De meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam heeft op 28 november 2019 vonnis gewezen en teruggave van de telefoon en scooter aan klager bevolen. Tegen het vonnis is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld en er is geen uitvoering gegeven aan de last van de rechtbank tot teruggave.
De rechter-commissaris in strafzaken heeft op 13 november 2019, op vordering van de officier van justitie, een machtiging conservatoir beslag verleend tot een totaalbedrag van € 15.947,34. Ter terechtzitting van de meervoudige kamer op 14 november 2019 heeft de officier van justitie in zaak B een ontnemingsvordering aangekondigd.
Uit onder meer een proces-verbaal van bevindingen van 24 december 2019 blijkt dat er in opdracht van de officier van justitie nader onderzoek is gedaan naar de inkomsten van klager, waarbij bleek dat er geen sprake was van een maandelijks inkomen zoals dat door klager was gesteld.
Conservatoir beslag en eerder beslag ex art. 94 Sv.
Een beslag ex art. 94a Sv kan ook worden gelegd op een voorwerp waarop al beslag ex. art. 94 Sv rust en ook als een beslag op een voorwerp ex art. 94 Sv is geëindigd en de teruggave daarvan is gelast (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:630). Maatstaf voor de beoordeling
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het conservatoir gelegde beslag vordert, en zo neen, of klager redelijkerwijs als rechthebbende op het in beslag genomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94a Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van voorwerpen die volgens het Openbaar Ministerie aan klager toebehoren en die dienen tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het door klager wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak tegen klager, aan hem de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (artikel 94a lid 2 Sv).
Beoordeling
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en de door partijen overgelegde schriftelijke standpunten, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de aangekondigde ontnemingszaak aan klager de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Klager is in zaak B in eerste aanleg veroordeeld ter zake van meerdere vermogensdelicten tegen welk vonnis de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Ter zitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering tegen klager aangekondigd. Dat nog niet duidelijk is welk bedrag het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft, maakt dat niet anders.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag in de zaken A en B.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.