Conclusie
Nummer21/01304
Inleiding
poging tot zware mishandeling” tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis.
De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, het verweer en de verwerping ervan
De verdediging heeft een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan en op grond daarvan ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Ter onderbouwing is door de verdediging kort gezegd het volgende aangevoerd. Voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten wordt de stiefvader van verdachte, [betrokkene 1] , die met zijn auto bij de woning van de moeder van verdachte komt aanrijden, op agressieve wijze aangesproken door aangever [aangever] en diens zoon [betrokkene 2] . Op het moment dat [betrokkene 1] zijn autodeur opent, wordt hij in de auto belaagd: hij krijgt een klap van [betrokkene 2] en krijgt de openstaande autodeur tegen zich aan getrapt door aangever [aangever] . Wanneer de moeder van verdachte, [betrokkene 3] , ter plaatse komt, wordt zij door aangever [aangever] tot twee keer toe weggeduwd. Als verdachte vanuit de woning ziet dat zijn moeder wordt aangevallen, pakt hij een honkbalknuppel, rent hij naar buiten en geeft hij de persoon die zijn moeder heeft geslagen een klap. Met betrekking tot voornoemde geweldshandeling, die bestaat uit de bewezenverklaarde handeling, beroept verdachte zich primair op noodweer. Omdat verdachte klein van stuk is en fysiek geen kans maakt, heeft verdachte door aldus te reageren proportioneel gehandeld. Subsidiair heeft verdachte een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens verdachte was de geweldshandeling het onmiddellijke gevolg van de door de eerdere aanranding van zijn moeders lijf veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het middel
Het beoordelingskader: noodweerexces en de mate van disproportionaliteit
1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Ineen noodweersituatie of (niet lang)
nade beëindiging van zo’n noodweersituatie is een handeling die de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschrijdt (en die dus verder gaat dan ‘geboden’ is) verontschuldigbaar wanneer (1) de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding de beslissende factor is voor het ontstaan van een hevige gemoedsbeweging, [5] én (2) die hevige gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is voor een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. [6] In de causale keten van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tot en met de verweten handeling mag de in artikel 41 lid 2 Sr bedoelde ‘hevige gemoedsbeweging’ dus niet ontbreken. Bij het begrip ‘hevige gemoedsbeweging’ moet in de eerste plaats worden gedacht aan een (door de aanranding veroorzaakte) hevige angst of woede. [7]
4.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
.’
De beoordeling van het middel
sprake is geweest van een zéér sterke wanverhouding tussen, enerzijds, de aard en intensiteit van de aanranding – het duwen van verdachtes moeder – en, anderzijds, de aard en intensiteit van de verdediging – het gericht en zodanig hard op het hoofd slaan van aangever met een honkbalknuppel dat deze ‘out’ gaat”, oordeelt het hof dat het bewezen verklaarde een zodanig disproportionele reactie betreft, dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen.