IV.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2018, (…) opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 3] (…). Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in de bevindingen en/of verrichtingen van de verbalisant:
Ik heb in het Keten Beslag huis aan de Johan Huizingalaan 757 te Amsterdam op 18 april 2018 een vuilniszak met daarin henneptoppen gewogen. Ik zag op de weegschaal dat deze 5.0 kilo aangaf.
Goederen: PL1300-2018076540-5559917.’
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020 heeft de verdachte, voor zover van belang, het volgende verklaard:
‘Ik was die dag met de auto naar het restaurant en het was mooi weer. Ik woonde daar niet in de buurt. Ik woonde toen in [plaats]. We hebben gegeten, gedronken en een joint en shisha gerookt. Ik zou ook terug gaan met de auto. Ik heb geen alcohol gedronken, alleen wiet gerookt. Blowen en rijden is een fout van mij. Ik ben het met u eens dat ik nuchter had moeten zijn. Ik ken [betrokkene 1] van de buurt. We zeggen elkaar gedag, maar we zijn geen beste vrienden. Ik heb [betrokkene 2] nog nooit gezien en ik ken hem niet. [betrokkene 1] vroeg die dag een lift. Ik heb niet aan [betrokkene 1] gevraagd wat er in de tas zat. Als iemand aan mij vraagt om door te rijden, ook al is het klein stukje, waarom zou ik dan nee zeggen? Ik schrok heel erg toen wij werden aangehouden. Ik was verrast en zag overal agenten.’
8. Blijkens het proces-verbaal van dezelfde terechtzitting heeft de raadsvrouw het woord tot verdediging gevoerd en daarbij onder meer het volgende angevoerd:
‘ ‘Mijn cliënt heeft vandaag verklaard dat hij de medeverdachte [betrokkene 1] een lift heeft gegeven. Als je elkaar kent, dan vraag je niet wat er in de tas zit of waar die heen moet. [betrokkene 1] heeft een tas in de achterbak gezet. Client was niet op de hoogte van de inhoud van de tas, want anders had hij [betrokkene 1] niet toegelaten. In het proces-verbaal van de politie kunt u ook lezen dat hij goed heeft meegewerkt met de politie. Client was erg verrast door de aanhouding en was zich van geen kwaad bewust.
Er is geen sprake van medeplegen. De tas was afgesloten, dus als er een geur vanaf zou komen dan zou deze niet in de auto te ruiken zijn. Daarnaast heeft cliënt verklaard dat hij zelf heeft geblowd. Dus het was aannemelijk dat er een lichte wietgeur te ruiken was. Hij heeft in ieder geval de tas niet aangeraakt. Hij heeft geen enkele uitvoeringshandeling verricht en hij heeft geen moment beschikking gehad over de sporttas met inhoud. Het dossier bevat geen bewijs dat cliënt de sporttas in handen heeft gehad. Het enkel in de auto zitten als chauffeur en een gesprek voeren met [betrokkene 1] is onvoldoende voor betrokkenheid. Ik verzoek u daarom om cliënt vrij te spreken.’
9. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
‘Op 17 april 2018 zag een verbalisant in burger gekleed en zonder opdracht belast een persoon (
het hof begrijpt: [betrokkene 1]) lopen met een zwartkleurige sporttas op de Johan Huizingalaan te Amsterdam. Hij zag dat [betrokkene 1] hem passeerde en rook direct een zeer sterke henneplucht komende vanaf de medeverdachte [betrokkene 1] en de sporttas. De verbalisant nam waar dat de medeverdachte [betrokkene 1] richting de Comeniusstraat perceel […] liep, waar een witte Volkswagen Passat, voorzien van kenteken [kenteken 1], geparkeerd stond. De medeverdachte [betrokkene 1] opende de kofferbak van de auto, deponeerde de zwartkleurige sporttas en deed de kofferbak dicht. Vervolgens liep de medeverdachte [betrokkene 1] naar twee andere personen (
het hof begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte]) welke voor perceel […] stonden. Deze drie (mede)verdachte(n) hebben enkele minuten met elkaar gepraat. Enkele ogenblikken later zag de verbalisant dat een witte Volkswagen Jetta kwam aanrijden, voorzien van kenteken [kenteken 2], en stopte naast de reeds geparkeerde auto (
het hof begrijpt: de witte Volkswagen Passat). [betrokkene 1] liep naar de auto en sprak met de bestuurder (
het hof begrijpt: [betrokkene 2]). De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben zich bij dit gesprek gevoegd en de personen hebben enkele minuten met elkaar gepraat. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte] in de Volkswagen Passat gestapt en met de verdachte als bestuurder weggereden richting de Comeniusstraat […], alwaar hij ter hoogte van dit perceel de auto parkeerde. Op hetzelfde moment keerde de medeverdachte [betrokkene 2] zijn auto en parkeerde vóór de andere personenauto. De verbalisant nam waar dat alle vier de verdachten uit de voertuigen stapten. Nadat de verbalisant 20 seconden geen zicht had op de personen en voertuigen, zag hij dat de medeverdachte [betrokkene 2] de kofferbak van de witte Volkswagen Jetta met kenteken [kenteken 2] dicht deed. Vervolgens is de medeverdachte [betrokkene 2] in de auto gestapt en weggereden. Enkele momenten later zijn ook de verdachte en de medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte] gezamenlijk weggereden. Alle vier de verdachten zijn vervolgens door de politie staande gehouden, waarbij in de witte Volkswagen Jetta, voorzien van kenteken [kenteken 2], de zwartkleurige sporttas in de kofferbak werd aangetroffen met 5 kilo hennep.
Het hof stelt vast dat de medeverdachte [betrokkene 1] de zwarte sporttas in de kofferbak van de witte Volkswagen Passat heeft gedeponeerd en vervolgens pas met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] is gaan praten, hetgeen niet strookt met de verklaring van de verdachte die ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd, inhoudende dat de medeverdachte [betrokkene 1] ter plaatse om een lift heeft gevraagd. Op grond van voornoemde door de verbalisant waargenomen gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de gezamenlijke uitvoering van het ten laste gelegde feit, bestaande uit het vervoeren van een tas met hennep.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.’
10. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de bewijsvoering ‘niet redengevend is voor de bewezenverklaring (het tezamen en in vereniging vervoeren van 5 kilo hennep)’. Voorts zou het hof het op dat feit betrekking hebbende en als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken verweer dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van en/of beschikkingsmacht had over de hennep en dat medeplegen evenmin kan worden bewezenverklaard, hebben verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
11. In de toelichting voert de steller van het middel aan dat uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat de verdachte wist wat er in de sporttas zat, noch dat hij heeft gezien dat die op een later moment in een andere auto zou zijn geplaatst of dat hij had moeten weten dat zich in de achterbak in een zwarte sporttas 5 kilo hennep bevond. Ook zou daaruit niet kunnen blijken dat de verdachte een henneplucht heeft geroken. En uit de bewijsmiddelen zou evenmin kunnen volgen dat de verdachte tijdens het besturen van de auto beschikkingsmacht over de hennep kon uitoefenen dan wel dat bij het vervoeren van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen sprake was. ’s Hofs overweging dat de door de verdachte ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat medeverdachte [betrokkene 1] aan de verdachte en zijn broer ter plaatse om een lift heeft gevraagd, niet zou stroken met het feit dat [betrokkene 1] daarvoor al de zwarte sporttas in de kofferbak van de witte Volkswagen Passat had geplaatst, zou niet het bewijs kunnen vormen voor het opzet op het vervoer, de beschikkingsmacht en het medeplegen. Daarbij zou die overweging onbegrijpelijk zijn, nu uit die verklaring noch uit ‘s hofs overweging zou kunnen blijken wanneer [betrokkene 1] heeft gevraagd of hij mee mocht rijden. De steller van het middel voert aan dat de verbalisant niet heeft gehoord wat er is gezegd.
12. Het gaat in deze zaak om het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 5 kilo hennep. Uit een arrest van 8 mei 1984 kan worden afgeleid dat Uw Raad het begrip ‘vervoeren’ ruim uitlegt.Het hof had bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van een stof bevattende heroïne had vervoerd door deze opzettelijk uit een raam van een woning in een achter die woning liggende tuin te gooien. Uw Raad overwoog dat het hof uit de bewijsmiddelen had kunnen opmaken dat de verdachte de bedoeling had de plastic tas met heroïne uit de betreffende woning ‘naar elders te voeren, daartoe die tas uit het raam naar buiten heeft gegooid en aldus die heroïne heeft ‘vervoerd’ in de – in overeenstemming met de strekking van die wet ruim op te vatten – betekenis van art. 2 eerste lid onder B Opiumwet’.In het begrip ‘vervoeren’, opgevat in de zin van ‘naar elders voeren’ ligt naar het mij voorkomt niet besloten dat de dader per definitie de voor ‘aanwezig hebben’ vereiste ‘macht’ over de betreffende verdovende middelen dient te hebben.Ook de taxichauffeur die weet dat zijn passagier drugs bij zich heeft, vervoert opzettelijk verdovende middelen.
13. Voor medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een ander of anderen. De rechter kan volgens Uw Raad bij het vormen van het oordeel of van een dergelijke samenwerking sprake is rekening houden met ‘onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen’.
14. De kwalificatie ‘medeplegen’ is volgens Uw Raad ‘alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is’.Rozemond heeft naar voren gebracht dat bepaalde beslissingen van Uw Raad ‘in het licht van dat criterium moeilijk te verklaren (zijn), vooral de beslissingen waarin niets kan worden vastgesteld over het gewicht van die bijdrage, maar uit het zwijgen of het ontkennen door de verdachte of uit zijn ongeloofwaardige verklaring wordt afgeleid dat hij medepleger is’. Hij suggereerde dat ‘het begrip gezamenlijke uitvoering ruim (zou) kunnen worden uitgelegd: het gaat daarbij niet om uitvoering van een delictsgedraging, maar om uitvoering van een gemeenschappelijke afspraak of een gemeenschappelijk plan’.
15. Ook Postma leidde in zijn – uit 2014 daterende - proefschrift uit rechtspraak van Uw Raad af dat de bewezenverklaarde bijdrage aan het delict niet allesbepalend is.Hij wees erop dat het persoonlijk belang dat de betrokkene bij delictsvoltooiing heeft van betekenis lijkt.En hij signaleerde dat de bewuste en nauwe samenwerking zich kan uitstrekken tot meerdere delicten, ook als de medepleger niet betrokken is bij elk afzonderlijk delict.Het oordeel dat een delict al dan niet in bewuste en nauwe samenwerking is begaan lijkt volgens Postma in de rechtspraak ‘afhankelijk te zijn van een afweging op basis van objectieve en subjectieve factoren’. Zelf zou Postma bij medeplegen centraal willen stellen dat van ‘gelijkwaardige samenwerking’ sprake dient te zijn.De medepleger dient ‘bewust een wezenlijk aandeel te leveren aan die samenwerking’.
16. Cupido, Kooijmans en Yanev bespraken de vraag ‘waarin de grondslag van medeplegen moet worden gevonden: domineert het subjectieve aspect (het opzet van de verdachte op het met anderen plegen van het delict), of het objectieve aspect (de bijdrage van de verdachte)?’. Zij meenden dat de rechtspraak van Uw Raad daarover geen (helder) uitsluitsel biedt en bepleitten (mede) op basis van een analyse van rechtspraak van ICTY en ICC een benadering waarin ‘de objectieve bijdrage van de verdachte en zijn subjectieve intentie beide een rol spelen en als communicerende vaten worden toegepast’.Albers, Beekhuis en Ter Haar leidden in 2020 uit rechtspraak van Uw Raad af ‘dat het planmatige en intentionele karakter van de bijdrage van de verdachte (…) een meer prominente plek’ in lijkt te nemen in de overwegingen van Uw Raad. Buiten kijf staat volgens de auteurs evenwel nog steeds ‘dat de mededader een bijdrage van voldoende gewicht moet hebben geleverd aan het delict’.De Hullu is van mening dat de geldende rechtspraak mogelijkheden biedt voor een benadering waarin meer aandacht uitgaat naar het gezamenlijk plan en waarin de objectieve en subjectieve zijde van medeplegen meer als communicerende vaten worden gezien ‘indien maar goed voor ogen wordt gehouden dat beide zijden aan bod komen en dat de rol van de medepleger per saldo in het geheel wel van voldoende gewicht moet zijn’.
17. Het bewezenverklaarde medeplegen moet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen. Ook bewijsoverwegingen zijn van belang. Uw Raad heeft aangegeven dat ‘indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren’.Een bewijsoverweging kan ook van belang zijn in andere gevallen waarin het bewezenverklaarde medeplegen niet zonder meer uit de vastgestelde gedragingen kan volgen. Dat belang is (mede) een uitvloeisel van de taak van de feitenrechter bij het waarderen en interpreteren van het bewijsmateriaal. Of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn, kan in cassatie niet worden onderzocht, en dat geldt ook ‘voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht’.De cassatierechter heeft zelf beperktere mogelijkheden om ‘conclusies van feitelijke aard’ te trekken uit feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld.
18. In het licht van de geschetste ontwikkeling kan het wenselijk zijn in de bewijsoverwegingen te vermelden dat het delict verband houdt met de uitvoering van een plan. In een arrest van 4 februari 2020 leidde Uw Raad uit de overwegingen van het hof af dat het kennelijk en niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat sprake was van een ‘vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om inbraken te plegen’.In het licht van dit gezamenlijk plan gaf ’s hofs oordeel dat sprake was van ‘een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders’ niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en was het niet onbegrijpelijk. Dat de vastgestelde afzonderlijke gedragingen van de verdachte ‘elk op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan de tenlastegelegde feiten zouden kunnen worden aangemerkt’ maakte dat niet anders. Ook in een arrest van 18 juni 2019 nam Uw Raad mede in aanmerking dat het hof is ‘uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om inbraken te gaan plegen’.Vellinga vestigde er in zijn NJ-noot onder het arrest van 4 februari 2020 (randnummer 10) de aandacht op dat het hof het plan in dat geval ‘uit de uiterlijke gedragingen van de verdachte en zijn mededaders’ had afgeleid.Dat kan worden gezien als een ‘conclusie van feitelijke aard’.
19. Voorts kan het wenselijk zijn dat de rechter in de bewijsoverweging ingaat op de proceshouding van de verdachte. Uw Raad heeft, zo bleek, in HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662,NJ2018/256 m.nt. Rozemond meer in het algemeen geoordeeld dat bij de beoordeling of sprake is van medeplegen van belang kan zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld. In dat verband kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen. De rechter kan in een bewijsoverweging verhelderen welke consequenties hij daaraan heeft verbonden. 19. Tegelijk is het ook weer geen vereiste dat de rechter expliciet aandacht besteed aan plan en/of proceshouding. In het genoemde arrest van 24 april 2018 was de voorgenomen diefstal, aldus de conclusie, ‘in een poging blijven steken. Van veel uitvoering was nog geen sprake. Niet is gebleken dat het is gelukt om de woning binnen te komen. De verdachte of één van beide medeverdachten heeft één of meer schroeven geboord in cilindersloten van (één) van de toegangsdeur(en) van de woning (…). Daarna zijn zij er op de scooter vandoor gegaan’ (randnummer 11). Bijzonder aan deze zaak was dat sprake was van ‘drie personen die bij de beoogde inbraak elk een andere rol hebben gespeeld, waarbij onduidelijk is gebleven welke rol door de verdachte is gespeeld’ (randnummer 20). Het hof had uit de vastgestelde ‘wijze van gezamenlijk aankomen, aanwezig zijn bij het forceren van het slot en gezamenlijk vluchten (op één scooter)’ afgeleid dat bleek ‘van bewuste en nauwe samenwerking’. Over een gezamenlijk plan of de proceshouding van de verdachte wordt niet gerept. Uw Raad overwoog dat het hof blijkens de bewijsvoering kennelijk had geoordeeld ‘dat de handelingen van de verdachte en diens mededaders het karakter droegen van een gezamenlijk ondernomen poging en daarmee van een gezamenlijke uitvoering’. Uw Raad achtte dat oordeel niet onbegrijpelijk.
20. In de conclusie werd nog gesignaleerd dat in het geval Uw Raad van oordeel zou zijn dat de bijdrage van één van de drie bij de poging tot inbraak betrokken personen niet van dien aard was dat zij als medeplegen kon worden gekwalificeerd, zich de lastigheid voordeed dat van de verdachte niet kon worden vastgesteld welke van de drie personen hij was (randnummer 30). Mogelijk speelde dat gegeven een rol bij de overweging van Uw Raad dat bij (kort gezegd) de bewijsvoering van medeplegen ‘van belang (kan) zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld’. Annotator Rozemond leidde uit dit arrest af dat het medeplegen uit het gezamenlijk optreden van de verdachten kan worden afgeleid wanneer een specifieke bijdrage niet uit de bewijsmiddelen blijkt (randnummer 5). Uit andere arresten die hij in dezelfde noot besprak, leidde hij af dat ingeval de bijdrage een typische medeplichtigheidsgedraging is en een andere bijdrage van de verdachte niet uit de bewijsmiddelen blijkt, het gezamenlijke optreden niet voldoende is voor medeplegen (randnummer 8).
22. Ik keer terug naar het middel. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 5 kilo hennep heeft vervoerd. Van een bijdrage van voldoende gewicht aan het delict is al gauw sprake bij het besturen van de auto met daarin de verdovende middelen.Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte de auto heeft bestuurd. In de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden liggen daarnaast ook andere aanwijzingen van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van de hennep besloten. De verdachte staat met medeverdachte [medeverdachte] voor het perceel Comeniusstraat […], waar ook de auto geparkeerd staat, op het moment dat medeverdachte [betrokkene 1] aan komt lopen en meteen zonder iets te vragen de sporttas met de hennep in de kofferbak doet. Dat duidt erop dat de ontmoeting niet toevallig is. Vervolgens praten de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en medeverdachte [betrokkene 1] enkele minuten met elkaar. Dan arriveert medeverdachte [betrokkene 2] in een eigen auto en spreken de verdachte en de drie medeverdachten enkele minuten met elkaar. Het vervolg duidt erop dat ook deze ontmoeting niet toevallig is. De verdachte en de medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte] stappen in de auto waarin zich de hennep bevindt, rijden een stukje en parkeren de auto, waarna medeverdachte [betrokkene 2] zijn auto voor deze auto parkeert. Alle inzittenden van de beide auto’s stappen uit en de hennep wordt overgeladen. Een en ander wijst op gezamenlijk handelen van en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte] en [betrokkene 1].
23. In de vastgestelde feiten en omstandigheden ligt voorts besloten dat de samenwerking zich uitstrekt tot meerdere delicten, al is alleen het medeplegen van het opzettelijk vervoeren ten laste gelegd. Na een korte rit worden beide auto’s geparkeerd, waarna de hennep aan medeverdachte [betrokkene 2] wordt afgeleverd. In het kader van die bredere samenwerking levert verdachte ook een bijdrage. Hij neemt deel aan het gesprek dat aan de komst van [betrokkene 2] vooraf gaat en aan het gesprek met [betrokkene 2]. Uit de overweging van het hof kan worden afgeleid dat het hof de verklaring van de verdachte over de inhoud van het eerste gesprek ongeloofwaardig heeft geoordeeld. Dat oordeel komt niet onbegrijpelijk voor. Wie een lift wil, vraagt daar gewoonlijk om voordat hij bagage in de kofferbak van een auto doet. Uit ’s hofs vaststellingen volgt dat medeverdachte [betrokkene 1] pas daarna met de verdachte en zijn broer is gaan praten. Ik neem in dit verband ook in aanmerking dat in de sporttas vijf kilo hennep zat en dat uit de op het eerste gesprek tussen de verdachte en de medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte] volgende gang van zaken blijkt dat pas na en – naar het hof kennelijk heeft geoordeeld – als gevolg van een gesprek met [betrokkene 2] een korte rit met de auto is gemaakt. Ik wijs er voorts op dat een verklaring met deze inhoud pas in hoger beroep is afgelegd.
24. Het hof heeft uit de vastgestelde feiten en omstandigheden kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat het gesprek met [betrokkene 2] een bepalende rol heeft gespeeld bij het daaropvolgende vervoeren van de vijf kilo hennep. De verdachte heeft aan dat gesprek deelgenomen. Mede in het licht van de duur van het gesprek (enkele minuten) en het karakter van de samenwerking tussen de verdachte – bestuurder van de auto – en de medeverdachten [medeverdachte] en [betrokkene 1] zoals dat uit de daaraan voorafgaande waargenomen gedragingen naar voren komt, heeft het hof gegeven de procesopstelling van de verdachte kunnen aannemen dat ook de deelname van de verdachte aan dat gesprek (mede) bepalend is geweest voor de uitkomst. Het vervoeren met het oog op het afleveren van de hennep was een element van die uitkomst.
25. Het hof heeft niet met zoveel woorden vastgesteld dat het uit de vastgestelde feiten en omstandigheden afleidt dat het vervoeren van de hennep de uitvoering betrof van een gezamenlijk plan. Dat doet er evenwel niet aan af dat het hof naar het mij voorkomt heeft kunnen aannemen dat de verdachte door zijn deelname aan de gesprekken en door het besturen van de auto een bijdrage van voldoende gewicht aan het vervoeren heeft geleverd. De eerste deelklacht, die ziet op de bewijsvoering van het medeplegen, faalt.
26. De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de sporttas. Die tas was afgesloten, dus als er een geur vanaf zou komen dan zou deze in de auto niet te ruiken zijn geweest. Mede op die grond heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken.
27. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is sprake als een standpunt ‘duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter’ naar voren is gebracht.Daarbij zijn vooral de argumenten van belang. Het onderhavige standpunt komt neer op een ontkenning van het vereiste opzet en bestrijdt dat een bewezenverklaring van dat opzet kan worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die de rechter uit de stukken kan afleiden. De meerwaarde van erkenning van het aangevoerde als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ontbreekt naar het mij voorkomt in dat geval.Het bewezenverklaarde opzet dient uit de bewijsmiddelen te kunnen worden afgeleid en er zijn geen argumenten die los daarvan om aandacht vragen.
28. Uw Raad eist niet dat de rechter bij een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in alle gevallen, zoals de wet eist, in het bijzonder de redenen opgeeft die tot het afwijken van dat standpunt hebben geleid. Het geval kan zich voordoen ‘dat de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering’, waarin de vereiste nadere motivering besloten ligt.In de onderhavige zaak volgt uit de bewijsmiddelen dat medeverdachte [betrokkene 1] de sporttas met daarin vijf kilo hennep in de kofferbak van de auto plaatst, de kofferbak dicht doet en pas daarna met [verdachte] en [medeverdachte] gaat praten. Deze personen praten daarna enkele minuten. Daarna arriveert medeverdachte [betrokkene 2] met zijn auto; de verdachte en de drie medeverdachten voeren vervolgens een gesprek van enkele minuten. Het hof heeft kennelijk aangenomen en kunnen aannemen dat in dat gesprek is gesproken over het daaropvolgende vervoeren en afleveren van de hennep.
29. Al met al meen ik dat, voor zover van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt sprake is, in de bewijsmiddelen en in de weergave van redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsoverweging de door artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv vereiste motivering besloten ligt waarom het hof het opzet op het vervoeren van hennep bewezen heeft verklaard. Daarmee faalt ook de tweede deelklacht, die ziet op de verwerping van het standpunt dat de vereiste wetenschap bij de verdachte ontbrak.
30. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verdachte ‘geen moment beschikking (heeft) gehad over de sporttas met inhoud’. Er zou geen bewijs zijn dat hij die tas in handen heeft gehad. Ook op deze grond zou een vrijspraak dienen te volgen.
31. Eerder heb ik aangegeven dat voor ‘vervoeren’ in de zin van de artikelen 2 en 3 Opiumwet naar het mij voorkomt niet vereist is dat de dader ‘macht’ heeft over de verdovende middelen. Daar komt bij dat de verdachte veroordeeld is wegens het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van vijf kilo hennep. De raadsman heeft niet bestreden dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten ‘macht’ had over de vervoerde hennep.Een en ander in aanmerking genomen meen ik dat het standpunt dat vrijspraak zou moeten volgen vanwege het ontbreken van beschikkingsmacht bij de verdachte niet ‘door argumenten geschraagd’ is en derhalve niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan worden aangemerkt. Dat brengt mee dat ook de derde deelklacht, die ziet op de verwerping van het standpunt dat de vereiste beschikkingsmacht bij de verdachte ontbrak faalt.
32. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
33. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden