Conclusie
1.Inleiding
2.De zaak
3.Het eerste en het tweede middel
De middelen
telkenswerden gedaan naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn bediening was gedaan of nagelaten, hebbende de verdachte anders dan om zakelijke redenen:
de verdachteafgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 september 2021. Deze verklaring houdt in - kort en zakelijk weergegeven -:
2.verklaringen van anderen
[getuige 1]:
het gerecht begrijpt: aan het Lea gebouw). Omdat ik mede-eigenaar was van de benedenverdieping heb ik de onderhandelingen gedaan met de verzekeringsmaatschappij. We hebben een redelijke vergoeding gekregen. Toen kwamen [verdachte] en [betrokkene 1] bij mij langs. Dit is waar het lastig wordt. De cheques inzake commissie betalingen aan BTP zijn naar [verdachte] en [betrokkene 1] gegaan. [verdachte] en [betrokkene 1] hebben me om geld gevraagd. Ze vroegen me om meer dan USD 100.000 gezamenlijk. In totaal heb ik ze meer dan USD 100.000 betaald voor de Irma-gelden, misschien wel iets meer. Deze cheques zijn slechts een gedeeltelijke betaling. Het merendeel van de betalingen is contant gedaan. [verdachte] kwam naar de winkel [D] om de envelop op te halen. Soms zat hier een cheque in maar meestal cash. Voordat [verdachte] langskwam, belde [betrokkene 1] mij op om te zeggen wanneer [verdachte] langskwam om de cheque of de cash op te halen. Ik kreeg van [betrokkene 1] het bedrag door dat ik moest betalen. Ik legde het geld klaar in een enveloppe. Ik krijg gezeur over de betalingen als ik niet betaal. Ik voel me slachtoffer en krijg problemen als ik niet betaal.
[getuige 1]:
[getuige 1]:
het gerecht begrijpt: aan BTP) kwam [verdachte] bij mij langs en gaf aan dat hij het werk met betrekking tot het Lea complex had gedaan en dat hij daarom een deel van het geld wilde. Ik heb hem ongeveer USD 80.000 betaald van de totaal afgesproken USD 100.000. Ik heb USD 100.000 aan donaties toegezegd. Ik heb deels cash betaald en deels met cheques. Hij vraagt nu nog periodiek om het resterende deel. Ik betaal dan als ik geld heb.
[getuige 1]:
[getuige 2]:
c) U toont mij cheque nummer *6388 van USD 20.000. Dit is de cheque die ik van [verdachte] heb gekregen. Hij heeft me gevraagd om deze te storten. Ik heb de naam van [C] op de cheque geschreven. Het bedrag stond er al op. De handtekening is van degene die de cheque heeft uitgeschreven. [C] heeft geen enkele werkzaamheid verricht voor [A] inzake deze cheque. Er zijn geen verdere documenten, werkzaamheden of zoiets aanwezig binnen mijn bedrijf.
[getuige 3]:
[getuige 3]:
[getuige 4]:
3.Processen-verbaal van bevindingen
verbalisant voornoemd:
A. Aanvulling van de bewijsmiddelen
de verdachteafgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2023. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2023. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, het volgende:
nietnaar mij was toegekomen met de vraag om geld. Ik denk dat ik misschien wel donaties zou hebben betaald aan de partij, maar niet aan hem, niet aan [verdachte] . Dat denk ik niet.
verbalisant voornoemd:
B. Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren
4.Het vijfde middel
[getuige 3], 54 jaar, adres [a-straat 1] in Sint Maarten, van
5.Het derde middel
heeft deelgenomen, middellijk, aan aannemingen of leveranties, te weten een contract tussen Advanced Communications and Technology Infrastructure Services N.V. (Actis) en Bureau Telecommunicatie en Post Sint Maarten (BTP) de dato 16 maart 2012, waarmee Actis nummerplanbeheerder wordt per 15 juni 2012, terwijl hij als mede aandeelhouder in [G] Ltd. middellijk aandeelhouder in Actis is, terwijl hem op het tijdstip van de handeling geheel of ten dele het bestuur of toezicht was opgedragen als Statenlid en lid van de parlementaire commissie Toerisme, Economische zaken, Transport en Telecommunicatie (TEATT).”
3. Deelnemen aan aannemingen of leveranties (feit 2)
ten deleaan de verdachte is opgedragen, hetgeen uit het voorgaande volgt. Daarbij komt dat, indien niet aan de Statenleden het toezicht geheel of ten dele is opgedragen over dergelijke direct onder de minister ressorterende openbare rechtspersonen die worden gefinancierd uit publieke gelden en die geacht worden gelden af te dragen aan het Land, de retorische vraag opkomt: aan wie dan wel?
Aantekeningenbij de Code Pénal biedt Cremers commentaar op art. 175, maar daarin blijft dit bestanddeel buiten bespreking. [13]
NJ1956/207. De verdachte was wethouder van Openbare Werken van een gemeente en werd verweten dat hij had deelgenomen aan een leverantie van vlakselplakken of wegfunderingsblokken aan die gemeente, doordat hij samen met drie anderen was overeengekomen om dergelijke voorwerpen voor gezamenlijke rekening te vervaardigen en te verkopen en vervolgens met die combinatie meermalen een aantal van die voorwerpen had verkocht en geleverd aan de gemeente. De verdediging had onder meer de stelling ingenomen dat de verdachte niet geheel of ten dele was belast met het bestuur of toezicht over de leveranties, omdat hij als wethouder individueel gelijk staat met iedere andere ingezetene en uit het stelsel van de Gemeentewet voortvloeit dat het dagelijks bestuur door het College van B&W onverdeeld wordt uitgeoefend, een wethouder alleen geen enkele bestuursdaad kan verrichten en evenmin door enige wettelijke bepaling met toezicht is belast. Het hof had deze stelling verworpen, op de grond dat “de betekenis van de uitdrukkingen „bestuur” en „toezicht” volgens het Wetb. van Sr. geenszins dezelfde is als volgens de gemeentewet en overigens op grond van voormeld onderzoek stellig niet thans reeds kan worden gezegd dat verzoeker geheel buiten genoemde leveranties stond”. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de stelling van de verdediging op goede gronden had weerlegd, nu art. 376 SrNL spreekt van bestuur of toezicht dat geheel “of ten dele” is opgedragen, waarbij de rechter niet gehouden is aan te geven wat ik genoemde voorschrift dan wel onder bestuur en toezicht moet worden verstaan en de verdachte – als wethouder van Openbare Werken – geacht kon worden uit hoofde van die hoedanigheid in het algemeen het bestuur en toezicht te hebben over de onderhavige leveranties. Daarbij nam de Hoge Raad tevens in aanmerking dat blijkens de overwegingen van het hof op grond van het strafrechtelijk onderzoek niet kon worden gezegd dat de verdachte “geheel buiten genoemde leveranties stond”. A-G s’Jacob kwam in zijn conclusie voor deze zaak eveneens tot een verwerping van het beroep. Hij concludeerde daarin onder meer dat de door de verdediging ingebrachte stelling dat met “bestuur en toezicht” wordt bedoeld actief bestuur en actief toezicht noch in de wet, noch in de totstandkomingsgeschiedenis daarvan voldoende grond vindt. [17]
ten deleaan de verdachte is opgedragen, “hetgeen uit het voorgaande volgt”. Met die laatste overweging heeft het Hof naar ik meen tot uitdrukking willen brengen dat aan de verdachte (in ieder geval)
ten delehet bestuur of toezicht was opgedragen over de door BTP gesloten overeenkomst. Het Hof concludeert tot slot dat indien niet aan de Statenleden het toezicht geheel of ten dele is opgedragen over dergelijke direct onder de minister ressorterende openbare rechtspersonen die worden gefinancierd uit publieke gelden en geacht worden gelden af te dragen aan Sint Maarten, de retorische vraag opkomt “wie dan wel” met dat toezicht is belast.
indirectfinancieel belang bij een aanneming of leverantie voldoende is om te kunnen spreken van “deelneming”. Tevens wordt aangevoerd dat het feit dat niet is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij het aangaan van de overeenkomst tussen BTP en Actis afdoet aan het bewijs van dit bestanddeel.
rechtstreeksfinancieel belang, gaat hij daarbij uit van een onjuiste lezing van het bedoelde arrest. De Hoge Raad overwoog daarin slechts dat het oordeel van het hof dat de verdachte had deelgenomen aan leveranties aan de gemeente aangezien hij een rechtstreeks financieel belang daarbij had, niet inhoudt dat het hebben van een financieel belang het enige criterium is voor genoemde deelneming, maar daaronder “kan” zijn “begrepen”, en dat een dergelijk oordeel zeer wel strookt met de totstandkomingsgeschiedenis van art. 376 SrNL.
6.Het vierde middel
Oplegging van straf
6. Strafmaatverweer
NJ2021/70 het volgende:
7.Het zesde middel
C.Oplegging van straf