Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
Vordering sub VIII gebruik mandelige zaak
Conclusie
De vordering ex artikel 31 Rv
3.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.Bespreking van het cassatiemiddel
waarvan buiten twijfel is wat de rechter tot uitdrukking wilde brengen. Dit volgt ook uit de opmerking van de Minister dat de regeling van art. 31 Rv bedoeld is voor gevallen waarin evident is
dat en welk‘steekje’ de rechter heeft laten vallen. [15] Ook uit de rechtspraak van uw Raad volgt dat van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent sprake is indien voor partijen en derden kenbaar is ‘waarin de fout is gelegen’ en dat daarvan geen sprake is als uit de uitspraak niet met voldoende zekerheid valt af te leiden wat de rechter heeft bedoeld te beslissen. [16]
kennelijkefout wordt nog onderstreept door het feit dat bij herstel geen nieuwe termijn voor rechtsmiddelen tegen de herstelde uitspraak gaat lopen, [17] dat verbetering niet slechts met instemming van beide partijen mogelijk is, [18] en dat rechtsmiddelen tegen de beslissing op de voet van art. 31 Rv in beginsel worden uitgesloten. [19]
die zich voor eenvoudig herstel leent.Wat het hof overweegt komt op dit laatste neer, althans een welwillende lezing van ’s hofs arrest brengt mee dat het zo moet worden gelezen. Hierop stuiten alle klachten van het onderdeel af.
alleende eisvermeerdering te reageren. De rechtbank heeft de zaak daarvoor naar de rol verwezen en – gelet op rechtsoverweging 5.19 van het tussenvonnis – kennelijk alleen in verband daarmee in het tussenvonnis iedere verdere beslissing aangehouden.
gekwalificeerdemotivering behoeft – én dan zou de rechtbank ten slotte ook nog vergeten moeten zijn om aan hoor en wederhoor te doen. Mijns inziens is de opvatting die ook een zodanige opeenstapeling van fouten als een reële optie ziet, in strijd met de welwillendheid waarmee rechterlijke uitspraken behoren te worden gelezen, zowel door partijen als door een hogere rechter.
aangevoerd. Daarmee is de partij die het rechtsmiddel instelt ‘binnen’. Blijkt na zulke ‘binnenkomst’ aan de hogere rechter dat de aangevoerde grond niet deugdelijk is, dan leidt dat tot afwijzing van het beroep en niet tot niet-ontvankelijkheid. [21]