ECLI:NL:PHR:2025:1122
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip 'de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde' in het kader van de Wet WOZ en de gevolgen van schending van artikel 40(2) Wet WOZ voor proceskostenvergoeding
In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 17 oktober 2025, staat de uitleg van het begrip 'de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde' in artikel 40(2) van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) centraal. De Procureur-Generaal, M.R.T. Pauwels, heeft in zijn conclusie aangegeven dat er diverse zaken aanhangig zijn waarin het gerechtshof heeft geoordeeld over de verplichting van de heffingsambtenaar om bepaalde gegevens te verstrekken. In deze specifieke zaak heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking voor het jaar 2020, waarbij hij verzocht om de grondstaffel en de taxatiematrix. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar artikel 40(2) Wet WOZ heeft geschonden door deze gegevens niet te verstrekken, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. Dit oordeel is in cassatie niet bestreden, maar de belanghebbende heeft wel beroep ingesteld tegen het oordeel van het Hof dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding.
De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie betoogd dat de Hoge Raad de schending van artikel 40(2) Wet WOZ moet erkennen en dat dit zou moeten leiden tot een proceskostenvergoeding. Hij wijst erop dat, volgens eerdere rechtspraak (HR BNB 2025/44), een schending van artikel 40(2) Wet WOZ in principe aanleiding moet geven tot vergoeding van proceskosten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In deze zaak zijn dergelijke bijzondere omstandigheden niet aangetoond. De Hoge Raad kan de zaak afdoen door de belanghebbende een vergoeding van griffierecht en proceskosten toe te kennen voor de gedingen voor het Hof en de Rechtbank. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep in cassatie gegrond moet worden verklaard.