ECLI:NL:PHR:2025:1145

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/04574
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige in een strafzaak betreffende bedreiging en mishandeling

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1945, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2023 veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling en mishandeling. De verdachte kreeg een geldboete van € 500, met een subsidiaire hechtenis van tien dagen. Tevens werd er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte. De verdediging heeft een cassatieverzoek ingediend, waarbij één middel werd voorgesteld dat zich richtte op de afwijzing van een voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige. De raadsman van de verdachte betoogde dat de verklaring van de getuige cruciaal was voor de bewijsvoering, omdat deze zou kunnen bevestigen of de verdachte daadwerkelijk het slachtoffer had geraakt. Het hof heeft echter geoordeeld dat het horen van de getuige niet noodzakelijk was, omdat de verklaring van de getuige niet zou bijdragen aan de bewijsvoering. Het hof heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd door te stellen dat de getuige's verklaring niet door het hof zou worden gebruikt voor bewijsvoering. De Hoge Raad heeft in cassatie de conclusie van de procureur-generaal overgenomen, die stelde dat het middel faalt en dat er geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof is aangetroffen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04574
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

2. De verdachte is bij arrest van 24 november 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens 1. "bedreiging met zware mishandeling" en 2. “mishandeling” veroordeeld tot een geldboete van € 500, subsidiair tien dagen hechtenis. Het hof heeft tevens beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
3. Namens de verdachte heeft M.E. van der Werf, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

4.Het middel

4.1
Het middel klaagt over de afwijzing van het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuige [getuige] .
4.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2023 heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
“Over het incident met [slachtoffer] . De verklaring van [slachtoffer] is niet per se betrouwbaar. Diens verklaring dient met enige terughoudendheid te worden bezien. Van letsel bij [slachtoffer] is niets te zien, zie de verklaring van de huisarts. Dan komt het aan op de verklaring van [getuige] op de pagina’s 11 en 12. Daarin lees ik dat [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de duivenman met zijn vuist in de richting van het gezicht van de brildragende sloeg. Dat wil niet zeggen dat je je doel bereikt. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit feit.
Ik heb een voorwaardelijk verzoek, inhoudende dat in het geval dat het gerechtshof meent tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, [getuige] alsnog als getuige zal worden gehoord met betrekking tot de vraag of hij heeft gezien of [slachtoffer] is geraakt.”
4.3
Het arrest van het hof bevat ten aanzien van feit 2 de volgende bewijsoverweging:
“De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd niet per se betrouwbaar is en daarom met enige terughoudendheid moet worden bezien, mede nu - blijkens de verklaring van de huisarts - geen letsel is vastgesteld. Voorts is aangevoerd dat het dan aankomt op de verklaring die de [getuige] heeft afgelegd en dat diens verklaring, voor zover inhoudende dat hij heeft gezien dat [verdachte] in de richting van het gezicht (van [slachtoffer] , zo begrijpt het gerechtshof) sloeg, niet inhoudt dat je je doel bereikt. Aldus is onvoldoende bewijs aanwezig, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak, aldus de raadsman.
Subsidiair is - als voorwaardelijke verzoek - aangevoerd dat, in geval dat het gerechtshof van oordeel is dat tot een bewezenverklaring van dit feit kan worden gekomen, de [getuige] alsnog dient te worden gehoord met betrekking tot de vraag of hij heeft gezien of [slachtoffer] is geraakt.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen aldus is aangevoerd wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het gerechtshof wijst daarnaast het voorwaardelijk verzoek van de verdediging af, op de grond dat het door de verdediging betwiste onderdeel van de verklaring van de [getuige] - dat de duivenman een klap gaf - niet door het gerechtshof zal worden gebruikt voor het bewijs. Het gerechtshof acht het horen van deze getuige daarom niet noodzakelijk. WeI ziet het gerechtshof in de verklaring van de [getuige] dat de verdachte in de richting van het gezicht van [slachtoffer] sloeg, hoewel hij daarmee niet zegt dat [slachtoffer] daarbij geraakt werd, ondersteuning van de omstandigheden die [slachtoffer] in zijn aangifte noemt en waarover hij verklaart dat hij toen door de verdachte is gesIagen.”
4.4
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 mei 2017 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem onverhoeds in het gezicht te stompen/slaan.”
4.5
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een proces-verbaal van aangifte, op ambtsbelofte opgemaakt op 18 mei 2017 door [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 1 en verder van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [slachtoffer] :
Op 15 mei 2017 loop ik omstreeks 07.50 uur vanaf [a-straat] te [plaats] .
Er komt een man vanaf de waterkant op mij afgelopen en (hij) slaat mij onmiddellijk in het gezicht.
Ik zag dat deze man mij sloeg met zijn rechtervuist. Door deze vuistslag voelde ik hevige pijn in mijn linkerwang en een pijn die doorging richting mijn voorhoofd.
Ik hoorde iemand vanaf het balkon schreeuwen. Ik zag dat de man op een fiets stapte en weg fietste in de richting van [A] te [plaats] .
De man die mij heeft geslagen komt daar elke dag omstreeks 08.00 uur om de duiven te voeren.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtsbelofte opgemaakt op 3 juli 2017 door [verbalisant 2] , brigadier van de politie eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 11 en verder van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [getuige] :
Op 15 mei 2017 stond ik omstreeks 07.53 uur op mijn balkon met uitzicht op [b-straat] . Ik zag een man aan komen fietsen. Ik zag dat de man vogelzaad op de grond gooide. Later hoorde ik dat dit de beruchte duivenman van [c-straat] was.
Ik zag dat er een andere, brildragende, man aan kwam lopen. Ik zag dat deze brildragende man zijn telefoon in zijn beide handen vast hield en voor zich uit stak.
Ik zag dat de duivenman ineens naar de brildragende man liep en met zijn rechter gebalde vuist in de richting van het gezicht van de brildragende man sloeg.
Ik zag dat de duivenman op zijn fiets stapte en weg reed in de richting van [A] .
5. Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 8 september 2017 door [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen op pagina 25 en verder van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als vraag van de verbalisant:
Klopt het dat u wel eens vogels gaat voeren?
als verklaring van de verdachte:
U praat over de duiven in [c-straat] . Ja, dat klopt.
als vraag van de verbalisant:
Er is verklaard dat u op 15 mei 2017 omstreeks 7:50 uur een man een klap in het gezicht heeft gegeven in [B] . Wat kunt u hierover vertellen?
als verklaring van de verdachte:
Er was een man die mij in het geniep wilde fotograferen. Ik liep naar hem toe.”
Beoordeling van het middel
4.6
In cassatie gaat om de afwijzing van een voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige als bedoeld in art. 315 in verbinding met art. 328 Sv, waarop het hof ex art. 330 in verbinding met 415 Sv dient te beslissen. [2] Uit het arrest dat de Hoge Raad op 20 april 2021 wees naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin tegen Nederland volgt onder meer dat de rechter een verzoek tot het horen van een getuige kan afwijzen, als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben (“manifestly irrelevant or redundant”). Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. [3] Voor het oordeel dat zich de situatie voordoet dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben, zijn onder meer van belang de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging, de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals de verklaringen van andere getuigen, en de procesopstelling van de verdachte, een en ander in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, waaronder wat daar mogelijkerwijs nog door de verdediging naar voren is gebracht over het doel van de beoogde ondervraging. [4]
4.7
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om het horen van de [getuige] indien het hof meent dat het tot een bewezenverklaring van feit 2 kan komen. De raadsman heeft aangevoerd dat deze getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de duivenman met zijn vuist
in de richtingvan het gezicht van de brildragende sloeg en dat dit niet wil zeggen dat je daarmee je doel bereikt. Aan het voorwaardelijke verzoek is ten grondslag gelegd dat de verdediging de [getuige] wenst te bevragen of hij gezien heeft of [slachtoffer] is geraakt.
4.8
Het hof heeft dat verzoek afgewezen en heeft daartoe overwogen dat het door de verdediging betwiste onderdeel van de verklaring van [getuige] – dat de ‘duivenman’ een klap gaf – niet door het hof zal worden gebruikt voor het bewijs en dat het hof het horen van deze getuige daarom niet noodzakelijk acht. Het hof heeft verder overwogen dat het in de verklaring van [getuige] – dat de verdachte
in de richtingvan het gezicht van [slachtoffer] sloeg, hoewel hij daarmee niet zegt dat [slachtoffer] daarbij geraakt werd – ondersteuning ziet van de omstandigheden die [slachtoffer] in zijn aangifte noemt en waarover hij verklaart dat hij toen door de verdachte is gesIagen.
4.9
Het hof heeft wat betreft de verklaring van de [getuige] slechts tot bewijs gebezigd dat hij zag dat de duivenman ineens naar de brildragende man liep en met zijn rechter gebalde vuist
in de richtingvan het gezicht van de brildragende man sloeg. Dat onderdeel van de verklaring van [getuige] is door de verdediging niet betwist. Aan het verweer is immers ten grondslag gelegd dat ‘het aankomt op de verklaring van [getuige] ’, die heeft gezien dat de duivenman met zijn vuist in de richting van het gezicht van de brildragende man sloeg.
4.1
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het horen van de [getuige] over ‘of hij gezien heeft of [slachtoffer] is geraakt’ voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem in aanmerking dat de aangifte van de tenlastegelegde mishandeling niet alleen wordt ondersteund door de (niet betwiste) verklaring van [getuige] , inhoudende dat de duivenman ineens naar de brildragende man liep, met zijn rechter gebalde vuist in de richting van het gezicht van de brildragende man sloeg en vervolgens op zijn fiets stapte en wegreed, maar ook door een proces-verbaal van verhoor waaruit blijkt dat de verdachte tijdens zijn verhoor, nadat hem om een reactie was gevraagd op het feit dat er is verklaard dat hij op 15 mei 2017 omstreeks 7:50 uur een man een klap in het gezicht heeft gegeven in [B] , die klap in het gezicht niet heeft ontkend, maar slechts heeft geantwoord: “Er was een man die mij in het geniep wilde fotograferen. Ik liep naar hem toe.”

5.Slotsom

5.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-006989-17.
2.Zie hierover recent en uitgebreid mijn ambtgenoten Keulen in zijn conclusie van 28 januari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:368 en Van Kempen in zijn conclusie van 24 juni 2025, ECLI:NL:PHR:2025:714.
3.Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.3.
4.HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, r.o. 2.4.2.