2.4Het arrest van het hof bevat de volgende bewijsoverwegingen naar promis-model (met weglating van voetnoten):
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde, in die zin dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van ruim 4,7 miljoen euro op 23 september 2020. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een essentiële bijdrage heeft geleverd aan de geldoverdracht die op 23 september 2020 heeft plaatsgevonden, die de kwalificatie medeplegen rechtvaardigt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 zowel primair als subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de geldoverdracht die op 23 september 2020 heeft plaatsgevonden, beschikkingsmacht had over het geld, of opzettelijk een bijdrage heeft geleverd aan voornoemde geldoverdracht, waardoor een bewezenverklaring van zowel medeplegen als medeplichtigheid aan witwassen niet kan volgen.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 maart 2020 is het opsporingsonderzoek Sestus gestart. Het doel binnen het onderzoek Sestus was zicht te krijgen op een vermeende handel in verdovende middelen (harddrugs) en het witwassen van gelden. In dit onderzoek zijn onder andere de verdachte en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) afgeluisterd door middel van telefoontaps en opnames van vertrouwelijke communicatie (OVC), en geobserveerd met behulp van peilbakens op de bij hen in gebruik zijnde auto’s. Aan de hand van de hieruit afkomstige informatie is gebleken dat de verdachte en/of [medeverdachte 1] korte ontmoetingen hadden.
In het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2020 is vermeld dat de Seat met [kenteken 2] (hierna: de Seat), in gebruik bij [medeverdachte 1] , en de Audi met [kenteken 1] (hierna: de Audi), die (mede) in gebruik was bij de verdachte, ten minste op 6 juni 2020, 7 juni 2020, 9 juni 2020, 11 juni 2020 en 28 juli 2020 gezamenlijke ritten hebben gemaakt. Voorts blijkt uit twee andere processen-verbaal van bevindingen dat ook op 2 juni 2020 en op 19 september 2020 gezamenlijke ritten van die voertuigen hebben plaatsgevonden.
[medeverdachte 1] , die ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord als getuige, heeft als verklaring voor deze gezamenlijke ritten gegeven dat hij samen met de verdachte ging sporten. Op vragen van het hof heeft [medeverdachte 1] echter ook verklaard dat hij de verdachte weleens mee nam bij zaken die hij als “werk” bestempelt, en dat ze daarna samen gingen sporten. Dit laatste vindt bevestiging in een tapgesprek op 2 juni 2020, kort na de gezamenlijke rit op die dag, waarin [medeverdachte 1] zegt “dat hij aan het werk was”.
Op 22 september 2020 is geobserveerd dat de Seat van [medeverdachte 1] en de Audi van de verdachte beide naar [plaats 2] rijden, daar rondrijden en af en toe parkeren in de omgeving rondom [n-straat] en [d-straat] . Ook wordt tijdens de observatie een Mini gezien. Op enig moment rijden deze Mini, de Seat en de Audi (in een treintje) achter elkaar aan. In een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en een onbekend persoon van diezelfde dag, opgenomen in de Seat op een tijdstip dat de voertuigen in [plaats 2] zijn, wordt het volgende gezegd:
11:03:05 uur
[medeverdachte 1] : Heb je hem niet gezien
NN: he
[medeverdachte 1] : Had je hem niet gezien?
NN: Jou?
[medeverdachte 1] : Nee die andere jongen. Hij is bij die andere
NN: Die Cooper? Die reed daarheen.
[medeverdachte 1] : Ik ga hem zeggen ja. Rij naar hem toe dan.
NN: Ja ik rij daarheen.
[medeverdachte 1] : Ok
11:15:17 uur.
[medeverdachte 1] : Zes tassen Ma pang pang. Whoe
Op 23 september 2020 is geobserveerd dat de Seat van [medeverdachte 1] en de Audi van de verdachte wederom in de richting van [d-straat] in [plaats 2] rijden, maar dat beide auto’s deze vanuit een andere richting naderen. Door het observatieteam en een politiehelikopter wordt waargenomen dat de Seat van [medeverdachte 1] vervolgens op [d-straat] parkeert naast een Land Rover, waarvan de bestuurder wordt herkend als [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ), en dat er zes tassen (twee zwarte tassen en vier witte boodschappentassen) worden overgedragen door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] . De tassen komen uit de Seat en worden in de Land Rover geplaatst. Deze zes tassen zijn korte tijd later door de politie in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen en bleken in totaal € 3.248.865,- aan contant geld te bevatten. Anders dan de advocaat-generaal gaat het hof van dit bedrag uit, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat ook de 1,5 miljoen euro aangetroffen in een andere tas uit deze zes tassen afkomstig is.
Op deze dag zijn verschillende OVC-gesprekken opgenomen in de Seat van [medeverdachte 1] .
Omstreeks 12.22 uur - voorafgaand aan de rit van de Seat naar [plaats 2] - heeft [medeverdachte 1] een gesprek met een onbekend persoon. Uit de inhoud van dit gesprek leidt het hof af dat op dit moment de tassen met geld in de Seat worden geplaatst. De onbekende persoon vraagt op enig moment aan [medeverdachte 1] :
"Waar is die Audi dan."
In twee latere OVC-gesprekken, op tijdstippen waarop de Seat in [plaats 2] is, wordt het volgende gezegd (en is het volgende te horen):
12:53:15 uur
[medeverdachte 1] : Hoe gaat het?
NN: Ben je alleen.
[medeverdachte 1] : Nee iemand reed voor.
NN: Hoe normaler je doet hoe beter he.
[medeverdachte 1] : Daarom
Langdurig gerommel in het voertuig
12:54:10 uur
(...)
[medeverdachte 1] : Ik spreek je later he.
Gelet op de tijd gaat het hof ervan uit dat dit gesprek heeft plaatsgevonden ten tijde van de geldoverdracht door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] .
12:55:15 uur
[medeverdachte 1] : Wat is met je oor?
[verdachte] (sh): he
[medeverdachte 1] : Wat is met je oor? Gister ofzo of van die airpods?
[verdachte] : nee ooronsteking heb je niet gehoord?
(...)
[medeverdachte 1] : ooh ik zag het gister in de auto
[verdachte] . Ooh je zag het
(...)
[medeverdachte 1] : Onspannen. Gaat goed toch.
[verdachte] : Ja toch.
[medeverdachte 1] : Deze is klaar nu.
[verdachte] : Hij is klaar toch.
[medeverdachte 1] : Enge bedrag.
[verdachte] : Maar ja is normaal.
[medeverdachte 1] : Maar dan zijn wij in principe de volgde toch?
[verdachte] : He
[medeverdachte 1] : Dan zijn wij in principe de volgende toch?
[verdachte] : Eigenlijk wel ja.
[medeverdachte 1] : Want volgens mij die andere man die doet euh..
(...)
[medeverdachte 1] : Ja man. Die andere doet via wisselen.
[verdachte] : Beter toch
[medeverdachte 1] : Ja beter. Dus ik denk dat wij de volgende zijn.
[verdachte] : Ja. lekker toch
De stemmen in dit gesprek zijn door een verbalisant herkend als die van [medeverdachte 1] en van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Voor het hof is genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte op zowel 22 als 23 september 2020 in de Audi naar [plaats 2] is gereden, op tijden dat ook [medeverdachte 1] in de Seat naar [plaats 2] reed. Wat betreft 23 september 2020 heeft de verdachte dit duidelijk erkend. Wat betreft 22 september 2020 wijst het hof op het hierboven als laatste vermelde OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en de verdachte van 23 september 2020, waarin [medeverdachte 1] zegt: “ik zag het gister in de auto”. Voorts betreft de Audi het voertuig van de verdachte en heeft de verdachte in eerste aanleg, nadat hem de observatie van 22 september 2020 was voorgehouden, gezegd: "(...)
ik denk wel dat ik in mijn auto heb gezeten. (...) Het klopt wel dat de Audi van mij was.”
De verdachte heeft verklaard dat deze gezamenlijke ritten, net als alle gezamenlijke ritten tussen de Seat en de Audi, verband hielden met het gezamenlijk sporten van hem en [medeverdachte 1] en dat dat het enige was waarover hij met [medeverdachte 1] contact had. Het hof acht dit, gezien voornoemde feiten en omstandigheden, met name de inhoud van de OVC-gesprekken, ongeloofwaardig. Voorts is er – met uitzondering van wellicht de ritten naar [o-straat] in [plaats 1] – ook geen enkele steun in het dossier te vinden voor deze verklaring. Wat betreft de eerdere gezamenlijke ritten overweegt het hof dat dit sporten dan ook zou hebben plaatsgevonden op diverse uit de buurt gelegen locaties in het land, zoals [plaats 3] (19 september 2020) en [plaats 4] ( 11 juni 2020), hetgeen - gelet op de inhoud van de processen-verbaal betreffende deze ritten - volstrekt onaannemelijk is.
Op 23 september 2020 zegt [medeverdachte 1] ten tijde van de geldoverdracht, op de vraag of hij alleen is: “Nee iemand reed voor”. Voorafgaand aan deze overdracht, bij het plaatsen van de tassen met geld in de Seat, had iemand hem naar “die Audi” gevraagd. Direct na de geldoverdracht (binnen enkele minuten) hebben [medeverdachte 1] en de verdachte contact, tijdens welk contact door [medeverdachte 1] wordt gezegd: “Deze is klaar nu.” Zoals vermeld, zijn er op 23 september 2020 zes tassen met geld overgedragen. In een OVC-gesprek op 22 september 2020 zegt [medeverdachte 1] : “Zes tassen Ma pang pang. Whoe”. Gelet op deze uitlating en nu de gezamenlijke ritten op zowel 22 september 2020 als 23 september 2020 naar (ongeveer) dezelfde locatie in [plaats 2] gingen, staat voor het hof vast, dat de rit op 22 september 2020 verband houdt met de geldoverdracht een dag later. In een OVC-gesprek op 22 september 2020, ter plaatse in [plaats 2] , zegt [medeverdachte 1] tegen iemand: “Heb je hem niet gezien, (...) die andere jongen. Hij is bij die andere”. Zoals vermeld, was op 22 september 2020 (alleen) de Audi van de verdachte gezamenlijk met de Seat van [medeverdachte 1] naar [plaats 2] gereden. Het hof acht deze feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs. Zij duiden op betrokkenheid van de verdachte. Nu de verklaring van de verdachte over het gezamenlijk sporten door het hof als ongeloofwaardig terzijde is geschoven, bestaat er geen redelijke verklaring die deze redengevendheid ontzenuwt.
De inhoud van het op 23 september 2020 gevoerde OVC-gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] – waarin onder meer wordt gesproken over een ‘enge bedrag’ – kan niet anders worden geduid dan dat het verband houdt met de overdracht van de zes tassen die kort daarvoor heeft plaatsgevonden en waarin een zeer grote hoeveelheid contant geld is aangetroffen. Op grond hiervan constateert het hof dat de verdachte ervan op de hoogte was dat op 23 september 2020 geld is overgedragen. Als [medeverdachte 1] zeer kort na de overdracht van het geld spreekt over ‘enge bedrag’ zegt de verdachte: ‘Maar ja is normaal’. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte wist dat het om de overdracht van een grote som geld ging.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusies dat op 22 september 2020 een voorverkenning heeft plaatsgevonden van de plek waar de geldoverdracht zou plaatsvinden, dat op 23 september 2020 ter plaatse door [medeverdachte 1] een bedrag van ruim 3,2 miljoen euro aan [medeverdachte 2] is overgedragen en dat de verdachte hierbij betrokkenheid heeft gehad. De vraag die het hof thans moet beantwoorden is of deze betrokkenheid de kwalificatie medeplegen dan wel medeplichtigheid rechtvaardigt.
Bewezenverklaring medeplichtigheid
Het hof acht wel de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bewezen. De verdachte is op 22 en 23 september 2020 opzettelijk behulpzaam geweest, met name door op 22 september 2020 de plaats van de geldoverdracht voor te verkennen en op 23 september 2020 vooruit te rijden en de plaats/omgeving (nogmaals) te controleren.
Dat de verdachte, naast opzet op het behulpzaam zijn, ook opzet op het gronddelict, witwassen, heeft gehad, vloeit uit het voorgaande voort.”