In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de klagers, [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V., tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel van 22 december 2023, waarin de klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun beklag. De zaak betreft een tweede cassatieronde waarin het verschoningsrecht en de procedure rondom beslaglegging aan de orde komen. De rechtbank had eerder op 11 februari 2020 doorzoekingen uitgevoerd in de woningen en bedrijfspanden van de klagers, waarbij beslag werd gelegd op diverse goederen. De klagers dienden een klaagschrift in tegen dit beslag, maar de rechtbank verklaarde dit klaagschrift ongegrond. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank de behandeling van het klaagschrift had moeten aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris had moeten stellen. Na terugwijzing door de Hoge Raad, werd de zaak opnieuw behandeld, maar de rechtbank verklaarde de klagers wederom niet-ontvankelijk in hun beklag, omdat het beslag inmiddels was teruggegeven of klaar lag voor teruggave. De klagers hebben cassatie ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoeren dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de behandeling in raadkamer en dat de behandeling niet openbaar heeft plaatsgevonden. De conclusie van de advocaat-generaal is dat de zaak moet worden vernietigd en teruggeworpen naar de rechtbank voor herbehandeling.