Conclusie
1.het kerkgenootschap Junius 19 (hierna: Junius)
[eiser 2])
Junius c.s., in mannelijk enkelvoud)
stichting)
1.Feiten
beschikking). [1]
Kerkgenootschap DHNK). Kerkgenootschap DHNK is in de jaren dertig van de vorige eeuw ontstaan en in 2017 ontbonden als gevolg van een teruglopend ledenaantal. [2] De statuten van Kerkgenootschap DHNK bevatten de volgende doelomschrijving:
statuten) onder meer als volgt:
(…)
(…)
(…)
(…)
wijzigingsbesluit). Het wijzigingsbesluit houdt in dat aan art. 3 van de statuten, dat het doel van de stichting beschrijft, onder d een nieuwe passage wordt toegevoegd die als volgt luidt:
rechtbank) waarin onder meer wordt verzocht, op basis van art. 2:294 BW en kort gezegd, om art. 3, aanhef en onder a t/m c van de statuten aan te vullen met het onder 1.7 hiervoor geciteerde onder d (hierna: het
doeluitbreidingsverzoek). De stichting heeft aan dat verzoek onder meer ten grondslag gelegd: (i) dat het door de stichting beheerde vermogen vanaf 2004 onevenredig is toegenomen en steeds verder zal toenemen, terwijl de stichting maar beperkte uitgaven heeft kunnen doen gelet op de omstandigheid dat de in art. 3 van de (voormalige) statuten omschreven doelstellingen zeer beperkt zijn; (ii) dat er vanaf oprichting van de stichting niet of nauwelijks realistische verzoeken tot bijdragen/subsidies aan instellingen/derden met inachtneming van het bepaalde in art. 3, aanhef en onder b en art. 6 zijn geweest en ook niet te verwachten zijn; en (iii) dat het laten voortduren van de situatie, waarbij het vermogen van de stichting steeds verder toeneemt, zonder mogelijkheid om dit verantwoord te besteden, maatschappelijk onverantwoord is en in strijd is met een behoorlijke taakvervulling door het bestuur van de stichting, alsook de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
2:294-beschikking) heeft de rechtbank art. 3 van de statuten zoals verzocht aangevuld met het onder 1.7 hiervoor geciteerde onder d. Tegen de 2:294-beschikking is geen rechtsmiddel ingesteld. De 2:294-beschikking is op 12 augustus 2021 in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gedeponeerd.
subsidiebesluit). Het bestuur schrijft verder dat is besloten Junius onder voorwaarden voor de jaren 2021, 2022 en 2023 per jaar een bedrag van € 50.000 (dus in totaal een bedrag van € 150.000) toe te kennen voor projecten en activiteiten, welke als doel en strekking hebben de publieke belangstelling voor de geschriften en het gedachtengoed van Emanuel Swedenborg te bevorderen.
vonnis) heeft de rechtbank de vorderingen van Junius in conventie afgewezen en de vorderingen van de stichting in reconventie (gedeeltelijk) toegewezen. Junius heeft hoger beroep ingesteld van het vonnis. [5]
2.Procesverloop
Eerste aanleg
3.Bespreking van het cassatiemiddel
subonderdeel 2.3. Ik vat samen.
door de rechter. De leden 1 en 2 daarvan luiden als volgt:
dient te beogen haar statutaire doel te verwezenlijken. Daarbovenop schrijft artikel 2:285 lid 1 BW voor dat het vermogen van een stichting slechts mag worden besteed overeenkomstig de in het statutaire doel aangeduide bestemming. Voor het vermogen van een stichting geldt dus een bestedingsbeperking die het gevolg is van de normerende werking van het statutaire doel.
Daarbij is van belang dat het statutaire doel van een stichting meestal concreet en precies door de oprichter(s) is omschreven. Het statutaire stichtingsdoel is doorgaans scherper geformuleerd dan de vage statutaire doelen van een nv of bv. Het statutaire doel van een stichting bestaat vaak uit het bevorderen van een zwaarwegend extern belang, zoals het betrachten van liefdadigheid jegens behoeftige personen, het beschermen van een vennootschap tegen een vijandelijke overname, het beheren van aandelen ten behoeve van anderen enzovoort. Als gevolg hiervan geeft het statutaire doel van een stichting vaak een gerichte taakopdracht aan de functionarissen van de stichting. Ook is het statutaire doel leidraad voor de toetsing van hun handelen door toezichthouders en de rechter. Het toekennen van een groot gewicht aan het statutaire doel geeft de stichting in vergelijking met andere rechtspersoonsvormen, zoals de nv/bv, een eigen profiel.
Het grote gewicht van de statutaire doelomschrijving heeft tot gevolg dat dit het belang van de stichting en van de met haar verbonden onderneming of organisatie en ook de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 lid 1 BW kleurt. Het belang van de stichting en de redelijkheid en billijkheid dienen in het licht van [het] statutaire doel ingevuld te worden. Bij stichtingen hangen de statutaire doelomschrijving, het belang van de stichting en de redelijkheid en billijkheid met elkaar samen. Het zijn in elkaar overlopende begrippen. Bij kapitaalvennootschappen is die samenhang in mindere mate aanwezig.
(…)
Het belang van de stichting en daarmee het statutaire doel, dat immers het belang van de stichting sterk bepaalt, weegt via de toepassing van de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 lid 1 BW doorgaans bij het uitoefenen van bevoegdheden zwaar. (…) Ik zou uit die beschikking [de laatste
Cordial-beschikking van de Hoge Raad, A-G] [33] voor de stichting willen afleiden dat functionarissen van een stichting bij het bevorderen van het statutaire doel en het belang van een stichting ervoor dienen te zorgen dat de belangen van betrokkenen bij een stichting niet onnodig of onevenredig worden geschaad. [34]
Stichting Fonds Nederlands Sanatorium te Davos. Daarin was sprake van een stichting met als statutair doel de financiële ondersteuning van de Vereniging Nederland Davos. De doelstelling vermeldde verder dat die gelden door voornoemde vereniging worden besteed aan de door die vereniging in Davos geëxploiteerde inrichting voor weinig vermogende Nederlanders die lijden aan, kortweg, ziekten aan de ademhalingsorganen. De doelstelling vermeldde ook dat de stichting een kankerinstituut dient te ondersteunen, dan wel de strijd tegen tuberculose in algemene zin, indien de vereniging haar activiteiten (in Davos) staakt. Dit laatste was het geval. De verzochte gewijzigde doelstelling had een breder bereik, namelijk dat de gelden worden besteed aan “kwaliteit van leven” in het algemeen en in het bijzonder voor weinig vermogende Nederlanders die lijden aan tuberculose, dan wel aan astma of andere ziekten in de ademhalingsorganen. De rechtbank wees het verzoek af, nu de stichting onvoldoende had onderbouwd waarom de huidige statuten niet meer zouden volstaan. [35] Het hof wees het verzoek toe, nu “met inachtneming van de omstandigheden zoals deze zich thans voordoen, de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de medische wetenschap en de wijze van en de kosten voor behandeling in Davos (…) ongewijzigde handhaving van de statutaire doelstelling leidt tot gevolgen, die bij de oprichting redelijkerwijze niet kunnen zijn gewild.” [36]
Stichting de Wissel [48] is een goed voorbeeld van een art. 2:294 BW-procedure waarin door de feitenrechter kenbaar uitgebreid onderzoek werd gedaan naar de oprichterswil, waaronder het transponeren van die wil naar de huidige omstandigheden. [49] In de onderhavige zaak kan, zacht gezegd, betwijfeld worden of de 2:294-beschikking daarvan ook blijk geeft. In deze beschikking (die slechts 2 pagina’s beslaat, met hooguit 1,5 pagina aan tekst) wordt toegewezen het primaire verzoek van (het bestuur van) de stichting, de enige procespartij. Zie onder 1.7-1.9 hiervoor. Dit zonder voorafgaande mondelinge behandeling en zonder enige motivering anders dan (i) een samenvatting van de strekking van het verzoekschrift, [50] (ii) een opsomming van wat onder meer is overgelegd [51] en (iii) de enkele overweging:
lex specialisin art. 996, aanhef en onder d Rv. Dit laatste artikel bepaalt dat in zaken met betrekking tot wijziging van de statuten van een stichting hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de eindbeschikking. [54]
q, lid 1) als in eerste aanleg (artikel 429
f, lid 1) kan de rechter te allen tijde - voor en ook nog in de loop van de behandeling - bekende of onbekende belanghebbenden doen oproepen. Verzoekers, appellanten en verschenen belanghebbenden zullen niet nalaten de rechter op hun bestaan te wijzen. Ongetwijfeld behoort de rechter, in eerste aanleg en in hoger beroep, ambtshalve binnen redelijke grenzen zich erop toe te leggen, dat allen, die vermoedelijk belanghebbende zijn, in de gelegenheid worden gesteld zich bij de behandeling te laten horen. Maar voor een overspanning van deze wettelijke opdracht, door de oproeping ambtshalve uit te strekken tot iedere persoon van wie de rechter ook maar met enige mogelijkheid een belang in de beslissing van het geding zou kunnen veronderstellen, bestaat in het beschreven stelsel van het ontwerp geen grond. De ondergetekende vreest derhalve niet, dat de ontworpen regeling nodeloze omslag, complicaties en kosten (ook voor de verzoeker) met zich zal brengen. [57]
Stichting ANV Fondsen-beschikking van de Hoge Raad heeft A-G Timmerman in het kader van voornoemde maatstaf (met inbegrip van de kringenleer), en naar aanleiding van de daar voorliggende zaak inzake een stichting, gezichtspunten geformuleerd. [60] Een aantal daarvan, hoewel niet geformuleerd met het oog op een art. 2:294 BW-procedure, is ook relevant voor de onderhavige zaak. Ik spits dit als volgt toe onder a en b, met enkele gevolgtrekkingen onder c.
actio popularis. [61] Anderzijds moet deze kring niet zodanig worden beperkt dat sprake is van een ‘papieren tijger’. Er dient een middenweg te worden bewandeld. Daarbij geldt dat de hoedanigheid van de (rechts)persoon in kwestie een belangrijke omstandigheid is. Een persoon die niet een aantoonbare relatie met de stichting in kwestie heeft, wordt minder snel als belanghebbende aangemerkt. Een formele relatie tot de stichting hoeft echter niet (meer) te bestaan. Die persoon hoeft ook geen eigen belang te hebben. Het gaat om een voldoende nauwe betrokkenheid bij het onderwerp dat voorligt. Dit is sterk casuïstisch. De rechter kan bij uitleg van het belanghebbende-begrip ook rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen. [62]
Zonder nadere motivering valt immers niet in te zien dat een en ander onvoldoende is om [verzoeker] als belanghebbende aan te merken. Daarbij is van belang dat aan de door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat [verzoeker] geen bestuurder van de Stichting is (geweest) in dit verband geen beslissende betekenis toekomt.
Deze omstandigheid dient te worden betrokken bij de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van [verzoeker], maar speelt geen rol bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de verzoeker in verzoeken als de onderhavige.
Stichting ANV Fondsen-zaak in ieder geval niet af. [70]
en deze zijn in deze procedure ook niet gebleken. (…) Bij het voorgaande is van belang
dat niet is geblekendat Junius een rechtspersoon is waarvan de Stichting zich op grond van haar statuten de belangen dient aan te trekken.
subonderdeel 2.8. Daarin wordt aangevoerd dat de rechtbank met haar overweging in rov. 4.9 van de beschikking dat Junius c.s. geen enkele rol of functie heeft bekleed “binnen de Stichting of de (ontbonden) Kerk waarvan het kapitaal dat de Stichting beheert afkomstig is”, zodat (onder meer) op die grond geen sprake is van een nauwe betrokkenheid bij het onderwerp van de onderliggende art. 2:294 BW-procedure, heeft miskend dat uit Hoge Raad-rechtspraak volgt dat voor het aanmerken van een (rechts)persoon als belanghebbende niet is vereist dat deze een rol of functie heeft bekleed binnen (de organen van) de rechtspersoon of zeggenschap heeft (gehad) in (het bestuur van) de rechtspersoon. Daarbij verwijst het subonderdeel naar de Hoge Raad-beschikkingen inzake
Stichting ANV Fondsen [78] en
Oud Volendam. [79]
Stichting ANV Fondsen-beschikking van de Hoge Raad dat, bij beantwoording van de vraag of een betrokkene als belanghebbende in de zin van art. 2:298 BW kan worden aangemerkt, geen beslissende betekenis toekomt aan de omstandigheid dat een betrokkene geen bestuurder van de desbetreffende stichting is (geweest). [80] En ja, uit de
Oud Volendam-beschikking van de Hoge Raad volgt dat, onder omstandigheden, personen die in een duurzaam verband bij de desbetreffende vereniging zijn betrokken, kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 23 Hrw. [81] Toch baat dit het subonderdeel niet.
subonderdelen 2.10-2.14 en 2.16wordt erop gewezen:
subonderdeel 2.17onder (i) t/m (xi) samengevatte feiten en omstandigheden, [85] waaruit zou blijken van een dusdanig nauwe betrokkenheid van Junius en/of [eiser 2] bij het onderwerp dat in de onderliggende art. 2:294 BW-procedure wordt behandeld, namelijk (de verruiming van) het bestedingsbeleid van de stichting, dat daarin voor Junius en/of [eiser 2] een belang is gelegen om in die procedure te verschijnen.
nietsmet Emanuel Swedenborg en
nietsmet de leer van Kerkgenootschap DHNK te maken hebben. Het doeluitbreidingsverzoek is daarvan het directe gevolg. [110]
niemandde onterechte doeluitbreiding die het gevolg is van bedrog aan de orde zou kunnen stellen. [114]
subonderdeel 2.19. Daarin wordt enkel aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank in rov. 4.10-4.11 en de daarop gebaseerde conclusie in rov. 4.12 van de beschikking evenmin in stand kunnen blijven, “nu de miskenning door de rechtbank van de aard van de procedure en daarmee verband houdende wetsbepaling in dat oordeel doorwerkt zodat het om die reden van een verkeerde rechtsopvatting uitgaat”.