3.4Het hof heeft ten aanzien de bewezenverklaring onder 5 en 6 in zijn arrest het volgende overwogen:
“Onder de feiten 5 en 6 is onder meer – kort weergegeven – aan verdachte ten laste gelegd mensenhandel gepleegd jegens [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] .
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt:
De rechtbank heeft omtrent dit standpunt onder meer het navolgende vastgesteld en overwogen (P. 9 e.v.):
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder feiten 5 en 6 ten laste gelegde mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting, mede op basis van schakelbewijs. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzenfeit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor de te bewijzen feiten voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Voor een dergelijke bewijsvoering hoeft niet te worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit.
De rechtbank overweegt dat de gedragingen van verdachte ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen.
Verdachte is met zowel aangeefster [slachtoffer 1] als aangeefster [slachtoffer 2] een relatie aangegaan. Beide vrouwen waren zeer kwetsbaar toen hij ze ontmoette. Zo had [slachtoffer 1] geen onderdak: hij had haar ontmoet bij [A] , de daklozenopvang in [plaats] en haar een douche en onderdak aangeboden. [slachtoffer 2] had een licht verstandelijke beperking (IQ van 52) en functioneerde volgens haar moeder op het niveau van een 8 tot 10 jarige. Zij was bovendien met haar leeftijd van negentienjaren een stuk jonger dan verdachte die de vijftig reeds was gepasseerd toen hij haar leerde kennen. Beide vrouwen waren voor of gedurende hun relatie verslaafd aan alcohol of verdovende middelen, gebruikten die met verdachte en hij voorzag de vrouwen in hun behoeftes aan alcohol en die verdovende middelen. Verdachte was op de hoogte van de kwetsbaarheid van beide vrouwen.
Hij liet deze kwetsbare vrouwen in zijn woning verblijven en zorgde dat zij zich inschreven op zijn adres, zodat ze een gezamenlijke uitkering konden aanvragen die op de bankrekening van verdachte werd gestort. Van deze gezamenlijke uitkering werden de vaste lasten betaald.
Beide vrouwen hebben verklaard door verdachte gebruikt te zijn voor criminele activiteiten. Veelal moesten zij op de uitkijk staan wanneer verdachte aan het stelen was of moesten zij zelf voor verdachte diefstallen plegen. Als de vrouwen dit niet deden of op een andere manier niet naar verdachte luisterden, dreigde hij met geweld. Daarbij heeft verdachte dit geweld op beide vrouwen meerdere keren toegepast. Beide vrouwen waren, hoewel niet is gebleken dat de woning op slot was en dat zij feitelijk de woning van verdachte niet konden verlaten, afhankelijk van verdachte. Zij konden nergens naartoe en uit hun verklaringen blijkt dat zij zich, door hun afhankelijkheid, de bedreigingen en de mishandelingen, ook geestelijk gedwongen voelden om bij verdachte te blijven. De rechtbank overweegt voorts dat sprake is van soortgelijke feiten.
Daarnaast blijkt dat verdachte in de periode tussen juni 2019 en april 2021 steeds vaker rondhing bij de daklozenopvang [A] en bij de opvang [B] , rond de tijd dat de daklozen naar buiten kwamen ’s ochtends, en dat hij dan contact legde met labiele vrouwen.
Zo heeft hij onder andere contact gehad met [betrokkene 1] . Bovendien hebben medewerkers van [A] (van de nachtopvang [A] ) aan de politie verklaard dat de vrouwen, die verbleven bij [A] hebben aangegeven dat verdachte hen bedreigde, mishandelde en uitbuitte. Hoewel aan verdachte alleen de uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt verweten, neemt de rechtbank het voorgaande mee in haar overtuiging dat verdachte een zekere modus operandi had, die eruit bestond dat hij actief op zoek ging naar kwetsbare - vaak dakloze en verslaafde - vrouwen, die hij onderdak bood, waarna hij ze op nagenoeg identieke wijze uitbuitte.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1.
Uit de wetgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel gericht is op uitbuiting. Het belang van het individu (het slachtoffer) staat bij de strafbaarstelling van mensenhandel steeds voorop. Hei belang dat beschermd wordt door de strafbaarstelling van mensenhandel is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het individu.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het delict mensenhandel, moet sprake zijn van (een) gedraging(en), (een) dwangmiddel(en) en het oogmerk van uitbuiting.
De dwangmiddelen t.a.v. [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt voorop dat een dwangmiddel ertoe dient te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt, dan wel dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan in een combinatie van verschillende dwangmiddelen. De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de criminele diensten aan te nemen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende, elkaar deels overlappende, dwangmiddelen: geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Verdachte dwong bij aangeefster af dat zij goederen zou stelen. Als zij dit niet zou doen en niet naar verdachte zou luisteren, dreigde hij met geweld. Daarnaast is uit de gebezigde bewijsmiddelen gebleken dat verdachte op meerdere momenten dit geweld heeft toegepast op aangeefster.
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Een eerste omstandigheid waaruit het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat aangeefster van verdachte afhankelijk was voor onderdak Verdachte wist dat aangeefster voor de relatie met verdachte in een daklozenopvang verbleef. Verdachte bood haar een plek aan in zijn woning.
Verdachte en aangeefster kregen in deze situatie met elkaar een relatie. Een andere omstandigheid is dat aangeefster niet over haar eigen geld kon beschikken. De uitkering die voor haar was aangevraagd, werd door verdachte beheerd. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruikgemaakt van het overwicht dat hij op aangeefster had. Een aan drank of verdovende middelen verslaafde verkeert meestal niet in een situatie waarin een onafhankelijke, zelfstandige opstelling mogelijk is. Aangeefster was verslaafd aan alcohol en, gelet op de bovenstaande omstandigheden, afhankelijk van verdachte.
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. Aangeefster woonde, zoals hiervoor is overwogen, op het moment dat zij verdachte leerde kennen in een daklozenopvang. Aangeefster was verslaafd aan alcohol. Verdachte heeft aangeefster in huis genomen en voorzien in haar verslaving. Hiermee is aangeefster van verdachte afhankelijk geworden voor huisvesting, eten en drinken.
De dwangmiddelen t.a.v. [slachtoffer 2]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende, elkaar deels overlappende, dwangmiddelen: geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster meerdere keren door verdachte is mishandeld. Aangeefster heeft verklaard dat als zij niet zou doen wat verdachte wilde, er klappen zouden volgen. Verdachte heeft gedreigd met geweld en geweld gebruikt op aangeefster.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht bij aangeefster. Verdachte en aangeefster hadden een relatie met elkaar. Verdachte heeft aangeefster in huis genomen toen zij bij hem in huis kwam poetsen. Aangeefster was op dat moment 19 jaar oud, terwijl verdachte 51 jaar oud was. Bovendien heeft aangeefster een licht verstandelijke beperking, met een IQ van 52, waardoor zij functioneert op het niveau van een 8 tot 10 jarige. Verdachte is hierover door de moeder van aangeefster geïnformeerd. Aangeefster is door verdachte in aanraking gebracht met verdovende middelen waaraan zij verslaafd raakte en waardoor zij tevens afhankelijk werd en bleef van verdachte.
Verdachte heeft tevens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van aangeefster. Aangeefster is immers, zoals, hiervoor reeds is overwogen, een zeer kwetsbare vrouw.
De gedragingen t.a.v. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte door het gebruik van bovengenoemde dwangmiddelen aangeefsters heeft geworven. Zij zijn door het gebruik van dwangmiddelen immers overgehaald, bewogen en gedwongen om voor verdachte criminele activiteiten te verrichten. Meermaals hebben aangeefsters voor verdachte op de uitkijk moeten staan wanneer hij diefstallen pleegde of pleegden zij zelf in opdracht van verdachte diefstallen. Aangeefster [slachtoffer 1] is door verdachte geworven toen zij in een daklozenopvang verbleef. Aangeefster [slachtoffer 2] is bij verdachte in huis gaan poetsen, waarna ze door hem is opgenomen in huis. Beide aangeefsters zijn aldus door verdachte gehuisvest en opgenomen in zijn woning.
Oogmerk van uitbuiting t.a.v. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Mensenhandel is gezicht op uitbuiting. Het oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van voornoemd artikel door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich mee dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen. Het op deze wijze voordeel behalen uit criminele diensten die door een ander worden verricht terwijl er sprake is van dwang, leidt tot uitbuiting. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de aard van de werkzaamheden, het feit dat aangeefsters door verdachte waren ondergebracht in zijn woning, de kwetsbare situatie van aangeefsters en het geweld dat op hen is toegepast.
Van de opbrengsten uit de criminele activiteiten hebben aangeefsters niet kunnen profiteren. Verdachte heeft slechts voorzien in eten en drinken voor de vrouwen. Aangeefsters hebben geen zicht gehad op hun eigen financiën en (vrijwel) niet de beschikking gehad over hun eigen geld.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat in het dossier geen aangiftes van specifieke strafbare feiten zijn aangetroffen, het voorgaande niet anders maakt. Ten aanzien van [slachtoffer 1] zijn twee verhoren van [slachtoffer 1] als verdachte van heling in het dossier opgenomen. In beide verklaringen geeft zij aan dat zij op de gestolen fiets reed op verzoek van verdachte. In de verklaring van 27 juni 2021 verklaard zij daarnaast nog dat hij haar, na een paar maanden relatie, begon te slaan en dat ze bang van hem is. Hij zou haar voortdurend uitschelden en mishandelen. Als zij de fiets niet mee zou nemen voor hem, dan zou ze klappen krijgen. Bovendien acht de rechtbank de verklaringen van aangeefsters betrouwbaar, nu deze op essentiële punten steun vinden in overige bewijsmiddelen. De rechtbank ziet niet in waarom de verklaringen van aangeefsters op dit punt niet naar waarheid zouden zijn.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 en 6
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met de dreiging met geweld, het geweld, het misbruik van uit feitelijk omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van een kwetsbare positie aangeefsters heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor diensten van criminele aard. Ook heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van aangeefsters.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, schuldig heeft gemaakt aan de hem onder feit 5 en feit 6 ten laste gelegde mensenhandel.”
Het hof neemt vorenstaande overwegingen en beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne en is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder feit 5 en 6 aan verdachte is ten laste gelegd is bewezen.
Ten aanzien van vorenstaande overwegingen van de rechtbank heeft de verdediging in het hoger beroep nog het navolgende aanvullend naar voren gebracht.
Ten aanzien van de mensenhandel van [slachtoffer 1]
De verdediging heeft gesteld (p. 10 van de pleitnota) dat voor wat betreft het plegen van diefstallen ten onrechte door de rechtbank is overwogen dat de omstandigheid dat in het dossier geen aangiftes van specifieke feiten zijn opgenomen, dit er niet aan in de weg staat dat er sprake is van voordeel behaald uit criminele diensten omdat [slachtoffer 1] – kort weergegeven – over twee helingzaken door de politie gehoord. Volgens de verdediging mogen deze verklaringen niet bij het bewijs worden betrokken omdat [slachtoffer 1] niet voor die helingzaken is vervolgd en veroordeeld en verdachte voor die zaken niet door de politie is gehoord dan wel is vervolgd.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt omdat de omstandigheid dat [slachtoffer 1] voor die zaken niet is vervolgd of veroordeeld en verdachte daaromtrent niet is gehoord er niet aan in de weg staat deze voor het bewijs te bezigen.
Ten aanzien van het steun- en schakelbewijs
De verdediging heeft gesteld (p. 13 van de pleitnota) dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gedragingen van verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] belangrijke overeenkomsten vertoonden. Ter onderbouwing wordt gewezen op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] toen ze verdachte ontmoette in tegenstelling tot [slachtoffer 1] niet verslaafd en dakloos was. [slachtoffer 2] woonde nog gewoon bij haar ouders. Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt en is van oordeel dat de rechtbank in vorenstaande overwegingen voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de gedragingen van verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] belangrijke overeenkomsten vertoonden. Een onderdeel wat in het licht van het ingenomen standpunt van de verdediging van belang is, is dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] kwetsbare personen waren. [slachtoffer 1] was dakloos en verslaafd en [slachtoffer 2] was zwakbegaafd.”