Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
3.Procesverloop
In eerste aanleg
De grieven 7, 8 en 9falen.
grieven 2 en 3verwijt Forfait de rechtbank dat zij de opnames van de telefoongesprekken die partijen in de periode 27 februari-12 maart 2020 hebben gevoerd, niet, althans niet in aanwezigheid van partijen heeft beluisterd en niet heeft meegewogen dat Van Lanschot in deze telefoongesprekken op [betrokkene 1] heeft ingepraat om hem zijn verkoopopdrachten te doen intrekken. Het hof zou het een en het ander alsnog moeten doen. Ook deze grieven falen. De rechter mag bij zijn beslissing geen rekening houden met feiten en omstandigheden die uit een overgelegde productie kunnen worden herleid maar niet kenbaar aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd (art. 24 Rv). Dat impliceert dat het aan partijen is om de zin en betekenis van een overgelegde productie voor de beslissing van de zaak duidelijk te maken, en dat de rechter vervolgens de vrijheid heeft om zelfstandig de relevantie van deze productie te beoordelen. Hij is niet gehouden om, op straffe van schending van hoor en wederhoor, de zin en betekenis van die productie samen met de desbetreffende partij te onderzoeken of nader met haar te bespreken. Voor zover deze grieven klagen dat de rechtbank ten onrechte de opnames van de telefoongesprekken niet in aanwezigheid van partijen heeft beluisterd en erop aandringen dat het hof dat alsnog in aanwezigheid van partijen doet, falen zij.
concretemomenten in de telefoongesprekken benoemd waarop van onbehoorlijke beïnvloeding door Van Lanschot sprake zou zijn. Anders dan Forfait heeft gesuggereerd, is er naar het oordeel van het hof met de "toonzetting” van de gesprekken niets mis. De gesprekken verlopen in de waarneming van het hof zonder uitzondering in goede harmonie en op rustige toon. Het is duidelijk dat [betrokkene 1] zich ernstige zorgen maakt over de portefeuille, en de adviseurs van Van Lanschot tonen daarvoor ook begrip. Verschillende keren zeggen zij dat een reden voor verkoop kan zijn dat [betrokkene 1] slapeloze nachten heeft, maar zij houden [betrokkene 1] ook voor dat het onverstandig is dat hij zich laat leiden door zijn emoties en dat verkoop niet in overeenstemming is met de uitgangspunten die bij het recente aangaan van de beleggingsadviesovereenkomst zijn besproken. Als Van Lanschot (in het telefoongesprek van 28 februari 2020) aankaart dat er aanleiding kan zijn om anders te adviseren als [betrokkene 1] op de besproken uitgangspunten terugkomt, ontkent [betrokkene 1] dat laatste. Hij is steeds op zijn eerdere conclusies teruggekomen en heeft Van Lanschot voor haar advisering bedankt.
grief 12 en 13, waarbij Forfait Van Lanschot verwijt dat ze niet echt naar [betrokkene 1] (en diens vrouw) heeft geluisterd en zijn zorgen niet serieus heeft genomen, op het gemoed van [betrokkene 1] heeft ingewerkt en op [betrokkene 1] is blijven inpraten. In de telefoongesprekken wordt naar het oordeel van het hof alle tijd voor [betrokkene 1] en diens zorgen genomen. Die zorgen worden niet weggehoond maar, voor zover op dat moment mogelijk, in – een zinvol gebleken – perspectief geplaatst. Met [betrokkene 1] wordt besproken dat het niet alleen in het algemeen, maar ook in het licht van de uitgangspunten bij het aangaan de overeenkomst, de korte duur van de overeenkomst op dat moment en de beoogde langere termijn ervan, verstandig is om niets te doen, en [betrokkene 1] worden de nadelen voorgehouden van het door hem geopperde alternatief om te beleggen in staatsobligaties. Er wordt door Van Lanschot ook niet op [betrokkene 1] ingepraat, hem wordt juist de mogelijkheid voorgehouden om de adviezen van Van Lanschot niet te volgen, waartoe [betrokkene 1] uiteindelijk echter telkens niet besluit. Het hof heeft kortom ten positieve geconstateerd dat het verwijt aan het adres van Van Lanschot ongegrond is.
grieven 10 en 11, waarmee Forfait Van Lanschot een tekortkoming in de nakoming van haar contractuele adviesplicht verwijt. Van Lanschot wijst er terecht opdat zij met Forfait geen "execution only"-relatie onderhield. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de voorgenomen verkoopbeslissing van Forfait als een duidelijke verkoopopdracht aan Van Lanschot moet worden uitgelegd, heeft Van Lanschot het terecht tot haar taak gerekend om de opdracht van Forfait niet blindelings uit te voeren maar – zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld: onverwijld – Forfait de mogelijk ingrijpende negatieve gevolgen van die, in de ogen van Van Lanschot onverstandige verkoopopdracht voor te houden, en haar te adviseren om op haar beslissing terug te komen en geen veranderingen in de portefeuille aan te brengen. Niet valt in te zien dat Van Lanschot aldus "niet echt” heeft geadviseerd. De schade die Forfait heeft geleden doordat zij na verloop van twee weken alsnog heeft besloten om het – naar de tijd heeft geleerd: wijze – advies van Van Lanschot toch niet te volgen, is geen schade die Forfait door een tekortkoming van Van Lanschot heeft geleden.”
4.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1bevat een inleiding en een samenvatting van de klachten.
Onderdeel 2is gericht tegen r.o. 4.1, 4.2 en 4.6 en stelt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de uitgangspunten voor beleggingsadvies en dat ontoereikend gemotiveerd, althans onbegrijpelijk is het oordeel dat Forfait zelf, in weerwil van het door Van Lanschot geadviseerde beleggingsprofiel, heeft gekozen voor een offensief beleggingsprofiel.
Onderdeel 3is gericht tegen r.o. 4.3-4.4 en bestrijdt met een rechtsklacht het oordeel dat de rechtbank en het hof niet de overgelegde opnames van de telefoongesprekken in aanwezigheid van partijen hoefden te beluisteren, en met een motiveringsklacht een conclusie die het hof uit de opnames van de telefoongesprekken heeft getrokken.
Onderdeel 4, tot slot, is gericht tegen r.o. 3.2 en 4.5-4.6 en stelt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk zijn oordeel (mede) heeft gebaseerd op het feit dat het advies van Van Lanschot goed zou hebben uitgepakt, en dat het oordeel dat Forfait haar schade niet heeft geleden door een tekortkoming van de bank, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is.
execution only’-relatie, en dat Van Lanschot dan ook terecht niet blindelings de verkoopopdrachten van Forfait, als daar al sprake van was, heeft uitgevoerd maar onverwijld Forfait heeft geadviseerd (zie r.o. 3.2 onder (i) en r.o. 4.6). [3] De klacht van het subonderdeel is echter dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de zorgplicht van Van Lanschot behelsde Forfait verkoop van de gehele portefeuille te ontraden; [4] de bank zou bij de advisering in februari/maart 2020 van de verkeerde uitgangspunten zijn uitgegaan. Volgens vaste rechtspraak rust op de bank als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener een bijzondere zorgplicht bij een beleggingsadviesrelatie met particuliere beleggers. [5] Die zorgplicht strekt mede ter bescherming van de cliënt tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid; de omvang ervan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. [6] De maatstaf die het hof in r.o. 4.1 heeft aangelegd is daarmee in lijn. [7]
bij het aangaanvan de beleggingsadviesovereenkomst genoemde doelstellingen niet heeft meegenomen. [11] Verder heeft Forfait in het verlengde daarvan ook niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat deze afwijkende uitgangspunten tot een ander advies in februari/maart 2020 zouden hebben geleid. Het subonderdeel maakt dat ook niet duidelijk. Het is ook niet onmiddellijk duidelijk hoe deze doelstellingen tot een ander advies zouden hebben geleid met betrekking tot het adviseren/waarschuwen in februari/maart 2020 door Van Lanschot over de gevolgen van de (overhaaste en op emotie gebaseerde) beleggingsbeslissing(en) van Forfait om de gehele portefeuille te verkopen. [12]
bij het aangaan van de overeenkomstin augustus 2019 ten onrechte eenzijdig een offensief beleggingsprofiel heeft gekozen. Het tweede verwijt betreft dat Van Lanschot
bij de adviseringin februari/maart 2020 ten onrechte van een offensief beleggingsprofiel is (blijven) uit(ge)gaan. De vraag is of het hof alleen het eerste verwijt heeft beoordeeld in r.o. 4.2, dan wel (ook) het tweede verwijt. Voor de lezing dat het hof alleen het eerste verwijt heeft beoordeeld spreekt dat het hof voornamelijk [17] ingaat op de omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst en Forfait in grieven 7, 8 en 9, die het hof in r.o. 4.2 heeft beoordeeld en waarvan het heeft geconcludeerd dat ze falen, alleen duidelijk en bij herhaling stelt dat Van Lanschot bij het aangaan van de overeenkomst is uitgegaan van de verkeerde uitgangspunten en ten onrechte een offensief profiel heeft ‘bepaald’. [18] In die lezing falen de klachten van het subonderdeel bij gebrek aan feitelijke grondslag omdat het hof, anders dan het subonderdeel tot uitgangspunt neemt, niet heeft geoordeeld dat Van Lanschot ook bij de advisering in februari/maart 2020 terecht is uitgegaan van een offensief beleggingsprofiel. Die lezing bepleit ik echter niet. Ik ga uit van de lezing dat het hof (mede) heeft beoordeeld of Van Lanschot ten tijde van de advisering in februari/maart 2020 mocht uitgaan van een offensief beleggingsprofiel. De bestreden rechtsoverweging volgt immers na de vooropstelling van de maatstaf voor de zorgplicht van Van Lanschot bij uitvoering van haar verbintenis om gevraagd en ongevraagd advies te geven (dus bij uitvoering van de overeenkomst en niet voorafgaand aan de overeenkomst). Bovendien heeft het hof in r.o. 4.2 grieven 4 t/m 6 beoordeeld waarin Forfait, zij het summierlijk, ook heeft geklaagd dat Van Lanschot in gewijzigde omstandigheden is blijven vasthouden aan het eenmaal vastgestelde profiel (MvG 2.54). Ook in die lezing falen de klachten van het subonderdeel. Ik licht dat toe.
excess funds’) speculeerde;
private banker’ zowel de belangen van [betrokkene 1] in privé, als die van Forfait moest behartigen en die [betrokkene 1] en Forfait ook als één klant beschouwde. De bank heeft de bepaling opgenomen dat het inkomen van [betrokkene 1] onvoldoende was, zodat het geld voor de hypotheek uit Forfait moest komen. Voorts zou de bank na 31 oktober 2024 een eventuele verlenging (slechts) ‘bezien’. Ten slotte heeft Van Lanschot in een scenarioanalyse van december 2020 de beleggingshorizon wél afgestemd op de resterende looptijd van de hypotheek van nog slechts drie jaar;
in extensoin woorden te omschrijven wat er op de beelden is te zien (nr. 3.32). In het geval van geluidsopnames (van gesprekken) kun je, zo vat ik samen, wel aangeven wat daaruit volgt en in dat geval is het niet zo dat dergelijke opnames pas tot hun recht komen als zij in aanwezigheid van en tezamen met partijen worden afgespeeld. In het arrest volgend op de conclusie van A-G De Bock heeft de Hoge Raad ook niet geoordeeld dat (beeld- en) geluidsopnames (in beginsel) in aanwezigheid van en tezamen met partijen moeten worden afgespeeld. [31]
met name[…]
de door Forfait hierna[in grief 3, A-G]
aangehaalde citaten uit de betreffende telefoongesprekken” (MvG 2.16). In grief 3 (MvG 2.17 t/m 2.48) heeft Forfait haar stellingen toegelicht met citaten uit de gesprekken waaruit van de oneigenlijke beïnvloeding en het inpraten zou blijken. In die grief heeft Forfait verwezen naar de producties met transcripties van de gesprekken en niet naar de geluidsopnames op de overgelegde USB-stick. Op basis van de transcripties en de stellingen die Forfait daarover heeft ingenomen, hebben partijen gedebatteerd. [32] Het hof heeft de geluidsopnames tot slot ook beluisterd en in r.o. 4.4 geoordeeld dat er met de toonzetting van de gesprekken niets mis is, maar dat de gesprekken in goede harmonie zijn verlopen. Dat alles geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft, tot slot, niet in r.o. 4.3 of r.o. 4.4 geoordeeld dat het uitgangspunt van gezamenlijk beluisteren van de geluidsopnames in dit geval niet gold omdat Forfait niet duidelijk zou hebben gemaakt welke zin en betekenis aan de opnames toekwam. De klachten stuiten op het voorgaande af.
intake’ is besproken en [betrokkene 1] ’ voorgenomen beslissing om de aandelenportefeuille van Forfait te verkopen in dat perspectief plaatst, waarop [betrokkene 1] elke keer instemmend reageert. Tegelijkertijd laat [betrokkene 2] weten dat hij de emotie van [betrokkene 1] begrijpt en dat als hij ( [betrokkene 1] ) de aandelenportefeuille van Forfait wil verkopen, hij ( [betrokkene 2] ) gaat verkopen. Ook spreken ze af dat ze later die dag, na het openen van de Amsterdamse beurs, weer zullen bellen. In dat tweede gesprek op 28 februari 2020 om 10:31 uur zegt [betrokkene 1] dat hij terugkomt op zijn eerdere besluit ‘en dat we dus niks moeten doen’. Ook zegt [betrokkene 1] dat hij ziet waar [betrokkene 2] ‘vandaan komt’ en ‘dat was ook de oorspronkelijke gedachte’, en dat hij zich nu niet moet laten overmeesteren door paniek. Het hof heeft daaruit kunnen afleiden dat [betrokkene 1] niet wilde terugkomen op de uitgangspunten bij het aangaan van de overeenkomst. De klacht stuit op het voorgaande af.
een zinvol gebleken’ perspectief heeft geplaatst en in r.o. 4.6 heeft overwogen dat sprake was van, naar de tijd heeft geleerd, wijs advies van Van Lanschot. Het subonderdeel klaagt dat het hof – dat blijkens r.o. 3.1 de betekenis van art. 230 lid 1 achter e Rv scherp voor ogen had – aldus zijn oordeel ten onrechte, althans onbegrijpelijk, mede heeft gebaseerd op het feit dat de effecten die Forfait in portefeuille hield na hun uiteindelijke verkoop (in totaal) in waarde zijn gestegen. Niet (zonder meer) is in te zien dat deze wijsheid achteraf een reden kan zijn waarom Van Lanschot Forfait in februari en maart 2020 zou hebben geadviseerd als een redelijk handelend en redelijk bekwaam beleggingsadviseur. Die latere, toevallige koersstijgingen zeggen immers niet (zonder meer) iets erover of Van Lanschot Forfait bij herhaling mocht adviseren om op haar risicobeperkende liquidatieopdrachten terug te komen.
in – een zinvol gebleken – perspectief”, r.o. 4.5 respectievelijk “
het – naar de tijd heeft geleerd: wijze – advies van Van Lanschot”, r.o. 4.6), maken dat niet anders. Dat zijn terloopse opmerkingen die het oordeel wellicht bevestigen (in de zin dat de waardeontwikkeling van de portefeuille van Forfait geen contra-indicatie biedt voor het oordeel dat Van Lanschot als een redelijkheid handelend en redelijk bekwaam beleggingsadviseur heeft gehandeld), maar niet dragen. [35] Het oordeel van het hof blijft, anders gezegd, ook zonder die overwegingen overeind en is goed te volgen. De overwegingen bevestigen verder de ervaringsregel dat het verstandig is om te ‘blijven zitten’ als belegger wanneer aandelen in waarde dalen. Het bevestigt anders gezegd Van Lanschot’s advies dat het ook ‘in het algemeen’ verstandig is om niets te doen (dat wil zeggen: niet overgaan tot verkoop als de aandelen in waarde dalen). De klachten stuiten op het voorgaande af.