ECLI:NL:PHR:2025:282

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
23/04862
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en de beoordeling van getuigenverklaringen in het strafrecht

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1998, veroordeeld voor verkrachting door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte heeft in de periode van 17 tot 18 juni 2019 de aangeefster gedwongen tot seksueel binnendringen. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar tegen haar wil heeft benaderd en dat zij duidelijk heeft gemaakt dat zij geen seksueel contact wilde. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en chatgesprekken. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij het hof oordeelt dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijs. De zaak benadrukt de noodzaak van steunbewijs in zedenzaken en de rol van getuigenverklaringen in de bewijsvoering.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04862
Zitting11 maart 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 7 december 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “verkrachting” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van één jaar. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals nader omschreven in het arrest.
1.2
Namens de verdachte heeft W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van verkrachting.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 17 juni 2019 tot en met 18 juni 2019 te [plaats] door feitelijkheden [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , door zijn vinger(s) tussen de schaamlippen en in haar vagina te brengen en haar borsten te betasten en haar op de mond te zoenen en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- onverhoeds (toen die [benadeelde] lag te slapen) naar de kamer van die [benadeelde] is gegaan en
- vervolgens die [benadeelde] , althans op het bed van die [benadeelde] is gesprongen en
- vervolgens (met kracht) zijn hand in de string van die [benadeelde] heeft gebracht en
- (meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van weerstand/verzet van die [benadeelde] .”
2.3
De bewezenverklaring is in het arrest op een zogenaamde promis-wijze als volgt gemotiveerd (met weglating van verwijzingen naar dossierpagina’s):

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat geen sprake was van dwang of geweld.
Het oordeel van het hof
Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank grotendeels over en maakt deze tot de zijne en vult deze op onderdelen aan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, zijn dit pagina's uit het dossier van de politie team Zeden met nummer 2019277466. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Op grond van artikel 342, tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Het hof benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In de onderhavige zaak heeft aangeefster onder meer verklaard dat zij op de avond van 17 juni 2019 berichten van verdachte ontving waarin hij schreef dat hij bij haar op bezoek wilde komen. Aangeefster maakte verdachte duidelijk dat zij dat niet wilde en dat ze wilde slapen. Verdachte is toch naar haar huis gekomen en is naar haar slaapkamer gegaan waar zij lag te slapen. Aangeefster droeg op dat moment alleen een string. Verdachte had zijn kleding en jas nog aan en het leek voor aangeefster alsof hij direct van buiten naar haar kamer was gekomen en hij rook naar drank. Verdachte is op haar bed gesprongen, was handtastelijk door haar borsten te pakken en probeerde haar te zoenen. Verdachte drukte zijn tong hard in haar mond. Aangeefster is in een reflex op haar buik gaan liggen en duwde haar hoofd in haar kussen. Aangeefster zei dat verdachte weg moest gaan en schreeuwde naar haar huisgenoot die vervolgens naar boven kwam. Daarna is verdachte naar beneden gegaan. Aangeefster is toen weer gaan slapen. Korte tijd later kwam verdachte opnieuw op de slaapkamer van aangeefster en sprong op haar bed. Aangeefster ging weer op haar buik liggen en duwde haar hoofd in het kussen. Verdachte hing met zijn lichaam over aangeefster heen en probeerde haar net als de eerste keer te zoenen, maar ging nu ook met zijn vingers in haar onderbroek en in haar vagina. Verdachte kromde daarbij zijn vingers waarmee hij in en uit haar vagina ging. Dat ging hardhandig en was pijnlijk. Aangeefster heeft toen weer naar haar huisgenoot geroepen om haar te helpen om verdachte uit haar slaapkamer te krijgen. Verdachte zou zoiets gezegd hebben van “ah, kom op, toe” en “je wilt wel, ik weet dat je wilt”.
Aangeefsters verklaring tijdens het informatief gesprek zeden komt op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van haar aangifte en aanvullende verklaring. Aangeefster heeft tijdens haar aangifte een uitgebreide en zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. Deze verklaring is naar het oordeel van het hof authentiek en consistent; zo ‘dikt’ zij de seksuele handelingen niet aan en verklaart zij openhartig over het vrijwillige seksueel contact dat zij een aantal dagen voor het ten laste gelegde feit met verdachte heeft gehad. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid, een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. Het hof ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
De verklaringen van aangeefster worden in belangrijke mate ondersteund door verschillende (de auditu) getuigenverklaringen.
Getuige [getuige 1] heeft destijds bij de politie onder meer verklaard dat hij de huisgenoot van aangeefster was en dat hij in de nacht van 17 juni op 18 juni 2019 thuis was en verdachte in de woning heeft binnengelaten. [getuige 1] vertelde aan verdachte dat aangeefster in haar slaapkamer was waarna verdachte naar boven ging. Hij hoorde eerst fluisteren, waarna de toon wat scherper werd en hij hoorde dat aangeefster haar stem wat verhief. Toen riep ze ook dat hij moest komen, dat ze wilde slapen en dat hij verdachte op moest halen. [getuige 1] is toen naar boven gelopen waarna verdachte naar beneden ging. Het zou goed kunnen dat hij twee keer naar boven is gegaan, omdat aangeefster twee keer heeft geroepen, maar hij weet het niet precies meer, vermoedelijk door zijn alcoholgebruik die avond.
Getuige [getuige 1] is op 16 december 2022 bij de raadsheer-commissaris gehoord en heeft daar verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft verteld.
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat aangeefster haar op 17 juni 2019 heeft geappt dat verdachte bij haar wilde komen, maar dat zij dat niet wilde omdat zij moe was en wilde slapen. Een paar uur later ontving [getuige 2] berichten van aangeefster waarin stond dat verdachte toch was gekomen, dat hij had geprobeerd haar te zoenen, dat aangeefster had geschreeuwd naar haar huisgenoot waarna verdachte was weggegaan. De volgende dag vertelde aangeefster aan [getuige 2] dat verdachte op haar bed was gesprongen en haar had geprobeerd te zoenen. Aangeefster lag op haar buik en droeg alleen een string. Verdachte was handtastelijk en aangeefster maakte duidelijk dat ze dat niet wilde. Door het schreeuwen van aangeefster kwam getuige [getuige 1] naar boven waarna verdachte naar beneden ging. Aangeefster vertelde dat verdachte vervolgens opnieuw in haar kamer was gekomen en met zijn vingers bij aangeefster naar binnen was gegaan.
De verklaring van getuige [getuige 3] komt grotendeels overeen met de verklaring van [getuige 2] . Uit de verklaring van [getuige 3] volgt onder meer dat aangeefster haar heeft verteld dat verdachte aan haar borsten heeft gezeten en dat verdachte met zijn vingers in haar vagina is geweest.
Voornoemde getuigenverklaringen zijn in grote lijnen en op cruciale onderdelen gelijkluidend aan de verklaring van aangeefster.
Ook wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door chatgesprekken tussen aangeefster en verdachte op 21 juni 2019 waarin aangeefster ook schrijft dat ze een paar keer heeft gezegd dat verdachte weg moest gaan en dat ze het niet wilde. “Als je het dan toch doet en bij me naar binnen gaat is dat echt niet oké (…) In principe is dat namelijk gewoon verkrachting (…) Ik heb er psychisch last van omdat het tegen mijn wil in was (…) 't is strafbaar [verdachte] .” Verdachte bevestigt dit laatste met “Klopt” en "I know” en schrijft dat hij spijt heeft van die actie en niet snapt wat er door zijn hoofd ging. “Het was fucking dom.”
Daarnaast vindt de verklaring van aangeefster ondersteuning in de verklaring van getuige [getuige 4] . Getuige [getuige 4] heeft onder meer verklaard dat hij als directeur van de school waar aangeefster en verdachte studeerden het gesprek met hen heeft gevoerd over de ontstane situatie. Aangeefster vertelde in het gesprek onder meer dat verdachte in haar slaapkamer was gekomen en seksueel contact wilde hebben. Aangeefster maakte duidelijk dat zij dat niet wilde. Na het verlaten van haar kamer kwam verdachte opnieuw in haar kamer en had hij zijn vinger in haar vagina gebracht. Vervolgens is [getuige 4] in gesprek gegaan met verdachte over de aantijgingen van aangeefster. In dat gesprek ondersteunde verdachte het verhaal van aangeefster en vertelde hij dat het niet zijn intentie was om aangeefster aan te randen. Verdachte erkende het lichaam van aangeefster te zijn binnengedrongen en gaf aan dat hij zich niet bewust was van het feit dat aangeefster dat niet wilde.
Al het voorgaande overziend, is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Aldus concludeert ook het hof dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
Het hof is van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in onderling verband en samenhang bezien met genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de duidelijke signalen van aangeefster heeft genegeerd en met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee tegen haar wil handelende en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting.”
2.4
Het middel valt uiteen in drie klachten. Ten eerste wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de verklaring van de aangeefster in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] ontoereikend is gemotiveerd, dan wel dat het hof ontoereikend gemotiveerd voorbij is gegaan aan de door de raadsman van de verdachte aangevoerde alternatieve lezing van de feiten. Ten tweede wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het tegen de wil van de aangeefster bij haar seksueel binnendringen. Uit de bewijsvoering zou niet blijken dat de verdachte de kans daarop bewust heeft aanvaard. Ten derde wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte de aangeefster door middel van een feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel bij haar binnendringen. Er zou niet zijn gebleken dat het binnendringen onverhoeds gebeurde en ook niet dat er een afhankelijkheidsrelatie tussen de aangeefster en de verdachte was.
2.5
Voor een veroordeling voor verkrachting als bedoeld in art. 242 (oud) Sr is vereist dat de verdachte door (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid bij de aangeefster seksueel is binnengedrongen. Met betrekking tot het dwangmiddel (dreiging) met een andere feitelijkheid merk ik op dat dit dwangmiddel zeer divers van aard is. Het omvat in ieder geval fysieke handelingen, [1] waaronder onverhoeds handelen. [2]
2.6
Verder moet worden voldaan aan het bewijsminimumvereiste als bedoeld in art. 342 lid 2 Sv. Dit vereiste houdt in dat een veroordeling niet enkel op één getuigenverklaring mag worden gebaseerd; er is ander bewijs nodig dat voldoende steun biedt aan de getuigenverklaring. [3] Dit steunbewijsvereiste ziet op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan, [4] zodat het steunbewijs geen betrekking hoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen; voldoende is dat het steunbewijs de getuigenverklaring op concrete en wezenlijke punten ondersteunt. [5] Hiervoor is vereist dat een (niet al te ver verwijderd) verband bestaat tussen het steunbewijs en de bewezenverklaarde gedragingen. [6] Voor de beoordeling van het (kennelijke) oordeel dat aan het bewijsminimumvereiste is voldaan, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel nader heeft gemotiveerd. [7]
2.7
De onderhavige zaak kenmerkt zich, zoals vaak bij zedenzaken het geval is, door de omstandigheid dat de rechter een keuze moet maken tussen twee onverenigbare lezingen van de gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld op de bewezenverklaarde pleegdatum. Dat zijn in deze zaak aan de ene zijde de verklaring van de aangeefster, die zegt dat de verdachte tegen haar wil bij haar seksueel is binnengedrongen, en aan de andere zijde de verklaring van de verdachte, die stelt dat de aangeefster in eerste instantie niet duidelijk heeft gemaakt dat ze geen seksueel contact met hem wenste en dat hij gelijk is gestopt op het moment dat zij dit wel heeft gedaan. Het hof heeft de lezing van de aangeefster (en daarmee niet de verklaring van de verdachte) als uitgangspunt genomen, mede omdat deze verklaring steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 1] .
2.8
Tegen dit laatste keert zich de
eerste klacht. Volgens de steller van het middel is het oordeel van het hof dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 1] onbegrijpelijk, maar ik zie dit anders. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] blijkt dat hij de verdachte op de pleegdatum heeft binnengelaten in de woning waar de aangeefster op dat moment verbleef. De verdachte is volgens de getuige naar boven gegaan. Even later hoorde de getuige dat de aangeefster haar stem verhief en hem naar boven riep om de verdachte op te halen. Dit biedt steun aan de verklaring van de aangeefster dat zij de getuige heeft geroepen nadat zij door de verdachte was verkracht. Weliswaar heeft de getuige verklaard dat hij niet zeker weet of de verdachte één of, zoals uit de verklaring van de aangeefster blijkt, twee keer naar boven is gegaan, maar dit doet aan het voorgaande niet af. De getuige sluit immers niet uit dat het twee keer is geweest. Bovendien heeft de verdachte zelf – zo blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting – verklaard dat hij tweemaal naar boven is gegaan.
2.9
Daarnaast wijs ik erop dat het hof heeft gemotiveerd dat de verklaring van de aangeefster ook steun vindt in ander bewijs. Hoewel ik, anders dan het hof, meen dat de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] niet meer behelzen dan een hervertelling van hetgeen de aangeefster aan hen heeft medegedeeld en in zoverre dus geen steun kunnen bieden aan haar verklaring, en ik ook mijn vraagtekens plaats bij de mate waarin de verklaring van getuige [getuige 4] steun kan bieden aan de verklaring van de aangeefster, met name omdat de verdachte hierin aangeeft dat hij zich
niet bewust wasvan het feit dat de aangeefster niet wilde dat hij haar binnendrong, ligt dit anders voor de tot het bewijs gebezigde weergave van het chatgesprek tussen de aangeefster en de verdachte dat van een aantal dagen na de pleegdatum dateert. In dat gesprek heeft de aangeefster aangegeven dat ze op de avond waarop het bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld een paar keer heeft gezegd dat de verdachte weg moest gaan en dat ze geen seksueel contact wilde. Verder heeft zij geschreven “[a]ls je het dan toch doet en bij me naar binnen gaat is dat echt niet oké (…) In principe is dat namelijk gewoon verkrachting (…) Ik heb er psychisch last van omdat het tegen mijn wil in was (…) 't is strafbaar [verdachte] ”, waarop de verdachte heeft aangegeven dat hij spijt heeft van zijn actie en niet wist wat er door zijn hoofd ging en dat het “fucking dom” was wat hij heeft gedaan. Dit biedt wat mij betreft voldoende steun aan de verklaring van de aangeefster dat het seksuele contact tegen haar wil was en dat de verdachte zich daarvan bewust was op het moment dat hij bij haar binnendrong. Het is dus niet zo dat de motivering van het hof wat betreft het steunbewijs valt of staat met de mate waarin de verklaring van de aangeefster steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 1] .
2.1
De verdediging heeft een alternatief scenario aangevoerd met betrekking tot wat zich op de slaapkamer heeft afgespeeld, namelijk dat de verdachte naar boven is gegaan, even heeft gepraat, daarna naar beneden is gegaan, een tijdje een videospel heeft gespeeld met de getuige, waarna hij opnieuw naar boven is gegaan en daar tien á vijftien minuten is gebleven, gedurende welke periode er sprake is geweest van seksueel contact met wederzijdse instemming, dat pas tot een einde is gekomen nadat de aangeefster zei dat ze niet meer wilde. Gelet op de voor het bewijs gebruikte verklaring van de getuige [getuige 1] en het chatgesprek tussen de aangeefster en de verdachte, meen ik dat het hof niet onbegrijpelijk voorbij is gegaan aan het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario.
2.11
Alles afwegend, meen ik dat het oordeel van het hof dat de verklaring van de aangeefster in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] niet onbegrijpelijk is en dat het hof niet onbegrijpelijk (en dus voldoende gemotiveerd) voorbij is gegaan aan het door de raadsman van de verdachte aangevoerde alternatieve scenario dat uitgaat van een andere lezing van de feiten, zodat de eerste klacht faalt.
2.12
Dit leidt er vervolgens toe dat de
tweede en derde klachtevident tevergeefs zijn voorgesteld. Uit de verklaring van de aangeefster, die door het hof niet onbegrijpelijk tot uitgangspunt is genomen, blijkt dat de aangeefster voordat de verdachte aankwam bij de woning waar zij verbleef al aan hem had aangegeven dat zij zijn bezoek niet wenste, dat zij – nadat hij de eerste keer de slaapkamer was binnengekomen en haar heeft geprobeerd te zoenen – hem opnieuw duidelijk heeft gemaakt hier niet van te zijn gediend, en dat de verdachte daarna is vertrokken en een tijdje later een tweede keer de slaapkamer is binnengekomen en bij de aangeefster hardhandig met zijn vingers is binnengedrongen. Gezien de setting waarin het voorgaande heeft plaatsgevonden, namelijk in de slaapkamer van de aangeefster terwijl zij de verdachte reeds had weggestuurd en er dus niet op bedacht hoefde te zijn dat hij terug zou komen, blijkt zonder meer dat de verdachte haar door middel van andere feitelijkheden, te weten een reeks onverhoedse feitelijke handelingen (het op het bed springen, het over de aangeefster heen hangen en het proberen te zoenen) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen en dat hij hierbij in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het binnendringen tegen haar wil was.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 11 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD048, r.o. 6.2.
2.HR 22 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0862, r.o. 3.5 (art. 246 (oud) Sr). Daarnaast omvat de categorie het uitspreken van bevelen (HR 10 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3365, r.o. 3.4-3.5 (art. 246 (oud) Sr) en HR 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1188, r.o. 3.4), bangmakerij (HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494, r.o. 4.2.2), het aanwenden van overwicht (denk aan een groot intelligentieverschil (HR 10 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6940,
3.HR 14 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:686, r.o. 2.3.
4.HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458,
5.HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717,
6.HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
7.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,