ECLI:NL:PHR:2025:292

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/03027
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Culpoze brandstichting en de bewijsvoering van schuld in strafrechtelijke zin

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1993, veroordeeld door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor culpoze brandstichting, waarbij hij een gevangenisstraf van 360 dagen kreeg opgelegd, waarvan 135 dagen voorwaardelijk. De zaak betreft een brand die op 27 februari 2022 in de woning van de verdachte ontstond, waarbij de verdachte werd aangetroffen in verwarde toestand. De brand was ontstaan door open vuur in aanraking met een bankstel en/of stoel, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring van schuld niet voldoende was onderbouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, maar de conclusie van de procureur-generaal was dat de motivering van de bewezenverklaring tekortschiet. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03027
Zitting11 maart 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 27 juli 2023 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens “aan zijn schuld brand te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar voor een ander ontstaat” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest.
1.2
Namens de verdachte heeft S.W.M. Stevens, advocaat in Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte “aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam” heeft gehandeld, ten gevolge waarvan een brand “aan zijn schuld te wijten” is.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 27 februari 2022 te [plaats] , aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een woning (gelegen aan de [a-straat 1] , onderdeel uitmakend van een appartementencomplex), open vuur in aanraking heeft gebracht met een bankstel en/of een stoel, in voornoemde woning, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat voornoemd(e) bankstel en/of stoel en een deel van het interieur van voornoemde woning, gedeeltelijk zijn verbrand, en daardoor gemeen gevaar voor voornoemde woning en voor goederen in voornoemde woning en voor belendende woningen en voor goederen in die belendende woningen en levensgevaar voor een of meer zich in de belendende woningen bevindende personen, ontstond.”
2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring overwogen:
“Het hof stelt voorop dat onder schuld als delictsbestanddeel volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Of sprake is van schuld in strafrechtelijke zin, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Wel kan het zo zijn dat in situaties met mogelijkerwijs ernstige gevolgen een hogere graad van zorgvuldigheid verlangd wordt dan bij min of meer onschuldige gedragingen en situaties.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “schuld” in de onderhavige zaak acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Op 28 februari 2022 woedde in de woning van de verdachte, gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] , omstreeks 00.09 uur een uitslaande brand. De woning maakte deel uit van een appartementencomplex met drie woonlagen. De politie heeft de verdachte - die toentertijd in dat appartement woonde - naakt en in verwarde toestand aangetroffen voor de brandende woning. Toen de politie de verdachte aanriep, is de verdachte de brandende woning terug ingelopen.
Uit het forensische onderzoek naar aanleiding van de brand volgt dat de brandhaard ter plaatse van de zithoek in de woonkamer was. Daar heeft de brand het meest intensief gewoed en werden vrijwel volledig verbrande restanten van een bank en stoel aangetroffen alsmede een Zippo-aansteker; een (leeg) sigarettendoosje en een geopend en leeg blikje vloeistof om een Zippo-aansteker te vullen. De wijze van het ontstaan van de brand kon niet worden achterhaald, doch kon een elektrische dan wel technische oorzaak worden uitgesloten. Omdat de brandhaard zich in de zithoek bevond, is geconcludeerd dat het meest waarschijnlijk is dat de brand in of nabij de bank of de stoel in de zithoek is ontstaan. Geconcludeerd is ook dat de meest waarschijnlijke oorzaak menselijk handelen is waardoor - al dan niet opzettelijk - de bank en/of de stoel in brand geraakt is.
Uit het onderzoek van de brandweer blijkt verder dat de woning waar de brand is ontstaan een appartement op de tweede woonlaag van een appartementencomplex was. Gezien de ligging en bouwconstructie van deze woning was - volgens het forensische onderzoek - een doorslag van de brand naar de omliggende woningen mogelijk als de brandweer de brand niet tijdig had kunnen blussen. Dat heeft geresulteerd in gevaar voor goederen en - nu ten tijde van de brand op maandag 28 januari 2022 omstreeks 00:09 uur in meerdere appartementen van het appartementencomplex bewoners aanwezig waren - ook in levensgevaar voor personen.
De verdachte heeft in het vooronderzoek noch tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, inzicht kunnen of willen geven in de precieze toedracht van de brand.
Het hof stelt op basis van voornoemde feiten en omstandigheden vast dat de oorzaak van de brand menselijk handelen is geweest. De enige persoon die in de woning is geweest die avond en nacht is de verdachte. Naar eigen zeggen is zijn laatste herinnering, voordat hij de volgende dag in het ziekenhuis weer bij zinnen kwam, dat hij op de bank in de woonkamer een voetbalwedstrijd aan het kijken was en daarbij een sigaret heeft gerookt. Er is een geopend blikje brandbare vloeistof aangetroffen en dat blikje was leeg.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat er gedurende die avond/nacht door de verdachte minstgenomen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is gehandeld door open vuur in aanraking te brengen met het bankstel en/of de stoel, waardoor er brand is ontstaan in de woning.
Gelet op de bevindingen omtrent de ligging van het appartement alsmede de aard en intensiteit van de brand die in verdachtes woning heeft gewoed, is het hof van oordeel dat er sprake was van gevaar voor goederen alsmede levensgevaar voor een ander of anderen.
Mitsdien acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde culpoze brandstichting. De andersluidende verweren van de verdediging worden verworpen.”
2.4
De tenlastelegging is toegesneden op art. 158 Sr, dat luidt:
“Hij aan wiens schuld brand, ontploffing of overstroming te wijten is, wordt gestraft:
1° met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat;
2° met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie, indien daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat;
3° met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.”
2.5
De Hoge Raad heeft recent over schuld als delictsbestanddeel overwogen:
“In het algemeen geldt dat onder ‘schuld’ als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan […]. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval […]. In het licht van de […] totstandkomingsgeschiedenis bestaat die ‘schuld’ als delictsbestanddeel in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Het komt er daarbij op aan of de verdachte “minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mensch in het algemeen”, dus of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.” [1]
2.6
Voor een aanmerkelijke onvoorzichtigheid is een objectief en voorzienbaar risico vereist. [2] Deze eis treedt eerder naar de voorgrond wanneer het gedrag van de verdachte zich – zoals in deze zaak – afspeelt in een meer alledaagse situatie, in tegenstelling tot een streng gereguleerde context als het verkeer of de zorg. Als de omgeving van de gedraging vergaand is gereguleerd, kan het bestaan van een risico en de voorzienbaarheid daarvan doorgaans worden geobjectiveerd aan de hand van rechtsnormen (veiligheidsvoorschriften). Die rechtsnormen bestaan namelijk juist om risico’s te voorkomen. Ontbreekt die regulering, dan moet de rechter meer aandacht besteden aan het bestaan van een objectief en voorzienbaar risico of de schending van ongeschreven rechtsnormen. [3]
2.7
Dat blijkt bijvoorbeeld uit twee zaken die de Hoge Raad in 2010 behandelde, waarin het gedrag van de verdachten plaatsvond in ongereguleerde situaties. In de eerste zaak had de verdachte wasbenzine over een kampvuur gesprenkeld, waardoor een steekvlam ontstond en omstanders gewond raakten. Het hof sprak de verdachte vrij. De verdachte had volgens het hof weliswaar onvoorzichtig gehandeld, maar het hof leidde uit de verklaringen van deskundigen af dat de verdachte de gevolgen niet had kunnen en moeten voorzien. Daarom kon niet worden gezegd dat de gedragingen van de verdachte schuld in strafrechtelijke zin opleverden. De Hoge Raad liet deze beslissing in stand. [4] In de tweede zaak was de verdachte aan het lunchen met collega’s. Op enig moment sprong hij de lunchtafel op en sprong hij er aan de andere kant weer van af. Daarbij raakte hij met zijn lichaam het hoofd van een van zijn collega’s. De Hoge Raad oordeelde dat “uit de enkele omstandigheid dat de verdachte op de tafel is gesprongen en daarvan vervolgens weer is afgesprongen, niet zonder meer [kan] volgen dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard, zich ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ heeft gedragen.” [5]
2.8
In de feitenrechtspraak zijn vergelijkbare voorbeelden te vinden. Bekend is het arrest van het gerechtshof Den Haag in de zaak over de Schipholbrand. De verdachte had in een detentiecel in bed een in Rizla Blauw vloeipapier gerold shagje gerookt, dat shagje na het laatste trekje enige tijd (vermoedelijk 30 tot 60 seconden) vastgehouden en het vervolgens weggeschoten richting de achterzijde van het bed met de bedoeling het op de linoleum vloer terecht te laten komen. Het shagje kwam echter terecht op het voeteneinde van het bed en de verdachte had niet gekeken of het shagje uit was, waarna een brand ontstond. Het hof achtte schuld niet bewezen. Daarbij ging het hof uitgebreid in op de omstandigheden van het geval. In het bijzonder hechtte het hof waarde aan de ervaring van de verdachte dat shagjes met Rizla Blauw vanzelf uitgaan als er niet meer aan het shagje wordt getrokken. Dat werd ondersteund door testen van de producent van Rizla Blauw over de ‘zelfdovendheid’ ervan en door een door het NFI uitgevoerd onderzoek waaruit bleek dat sigaretten vele malen brandgevaarlijker zijn dan shagjes. [6] Een tweede voorbeeld biedt een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was met een brandende sigaret in slaap gevallen op de bank. Toen hij wakker werd, merkte hij dat de sigaret een gaatje in het zitkussen van de bank had gebrand en dat het kussen smeulde. Hij heeft toen een aantal keren op het kussen geslagen en het achter zijn woning neergegooid. De verdachte had niet gekeken of het zitkussen niet smeulde toen hij het neergooide en had ook niet vastgesteld waar hij het heeft neergegooid. Ook dat was onvoldoende voor schuld in de zin van art. 158 Sr. [7]
2.9
In de nu voorliggende zaak heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in de nacht alleen in zijn woning was, en dat de oorzaak van de brand menselijk handelen is geweest. Het hof heeft verder erop gewezen dat de verdachte voorafgaand aan de brand een sigaret heeft gerookt en dat na de brand een geopend leeg blikje brandbare vloeistof voor een Zippo-aansteker is aangetroffen. Op basis daarvan heeft het hof geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld door open vuur in aanraking te brengen met het bankstel en/of de stoel, waardoor in de woning brand is ontstaan.
2.1
Die motivering schiet wat mij betreft tekort. Met de vaststelling van het hof dat de verdachte op de een of andere manier open vuur in aanraking heeft gebracht met het interieur is de aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de verdachte nog niet gegeven. Het is immers goed mogelijk dat – zoals in de hierboven genoemde zaken – de verdachte daarbij niet met ‘een grove of aanmerkelijke schuld’ heeft gehandeld. Daarvoor zijn nadere vaststellingen vereist. Het hof heeft niet uitgelegd op welke wijze de verdachte open vuur in aanraking met het interieur heeft gebracht en waarom hij daarmee een objectief en voorzienbaar risico op brand heeft genomen dat groot genoeg is om schuld op te leveren. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.

3.Slotsom

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398, r.o. 2.6.1.
2.J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
3.W.H. Vellinga, ‘Van mate van schuld: over ondergrens (en bovengrens) van de culpa in het Nederlandse strafrecht’, in:
4.HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630,
5.HR 30 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7726,
6.Hof Den Haag 1 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2763, r.o. 2.12 (
7.Hof Arnhem-Leeuwarden 14 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7676.