Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
due latest by5 november 2014). OWB heeft op haar beurt Zodiac c.s. gefactureerd voor een bedrag van US$ 286.393,13 (
due date14 november 2014).
legal action’) tegen de Forest Park aangekondigd indien Zodiac niet zou betalen.
tribunal de commerce) te Casablanca, Marokko, conservatoir beslag doen leggen op de Forest Park, die op dat moment lag afgemeerd in Safi, Marokko, tot zekerheid voor het verhaal van de openstaande vordering uit hoofde van de levering van de bunkerolie. VMF had bij haar beslagrekest niet de genoemde berichten van NEPIA van 7 en/of 20 november 2014 gevoegd. Het beslag is op 16 januari 2015 opgeheven nadat Zodiac c.s. zekerheid hadden gesteld door middel van een contante storting bij het gerecht in Casablanca.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdelen 1.3.3. t/m 1.3.5kunnen gezamenlijk worden besproken. Het eigendomsvoorbehoud is geregeld in art. 3:92 BW. Art. 3:92 lid 1 BW bepaalt dat, indien een overeenkomst de strekking heeft dat de een zich de eigendom van een zaak die in de macht van de ander wordt gebracht, voorbehoudt totdat een door de ander verschuldigde prestatie is voldaan, hij wordt vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak aan de ander onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 juni 2016 [15] overwogen dat zolang de voorwaarde niet is vervuld, zowel de vervreemder als de verkrijger voorwaardelijk eigenaar zijn:
Onderdeel 1.8is gericht tegen rov. 6.5, waarin het hof heeft geoordeeld dat het praktisch onwerkbaar zou zijn als een ‘fysieke’ afnemer van bunkerolie die tegenover haar contractuele leverancier gerechtigd is om de bunkerolie te verbruiken ten behoeve van de voortstuwing van haar zeeschip, op een onvoorspelbare tijd en plaats op haar zeereis zou kunnen worden geconfronteerd met een (gepretendeerd) eigendomsrecht van een eerdere leverancier die haar verder verbruik van de bunkerolie zou beletten. Het onderdeel klaagt dat het oordeel van het hof ontoereikend is gemotiveerd omdat (i) een afnemer er ook voor kan kiezen om bunkerolie te kopen waarop geen eigendomsvoorbehoud van een eerdere leverancier meer rust, (ii) een afnemer die niet op de hoogte is van het eigendomsvoorbehoud van een eerdere leverancier en te goeder trouw is, een beroep kan doen op derdenbescherming, (iii) een afnemer van bunkerolie die op open zee wordt geconfronteerd met het eigendomsrecht van een eerdere leverancier er ook voor kan kiezen om de bunkerolie waarop een eigendomsvoorbehoud rust alsnog te verbruiken zodat het schip niet op open zee komt stil te liggen, waarna hij schadevergoeding verschuldigd is aan de eerdere leverancier.
onderdeel 1.10bouwen voort op onderdeel 1.8 en falen in het voetspoor daarvan.
Onderdeel 2is gericht tegen rov. 6.6 van het tussenarrest waarin het hof heeft geoordeeld dat Zodiac c.s. niet ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Het onderdeel valt uiteen in vijf subonderdelen.
ten koste gaatvan de ander, waarbij ook sprake kan zijn van indirecte verrijking, waarbij de vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een derde;
2.1 t/m 2.3kunnen niet tot cassatie leiden. Deze onderdelen hebben betrekking op de toepassing van het tweede en derde lid van art. 6:212 BW, die betrekking hebben op de beperking van de schadevergoedingsverplichting. De onderdelen gaan eraan voorbij dat voor toepassing van deze artikelleden geen plaats is wanneer niet is voldaan aan de vereisten voor de toewijzing van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.
2.4 en 2.5kunnen evenmin tot cassatie leiden. Het hof heeft in rov. 6.6 de verrijkingsvordering van VMF afgewezen op de grond dat Zodiac c.s. de door haar aan OWB verschuldigde koopprijs voor de bunkerolie aan ING moesten voldoen en hebben voldaan en daarmee door het verbruik van de bunkerolie niet zijn verrijkt. Hieruit volgt dat het hof heeft gemeend dat het vermogen van Zodiac c.s. door het verbruik van de bunkerolie niet is toegenomen, nu tegenover het verbruik aanvankelijk een schuld jegens OWB of ING (de betalingsverplichting) stond, die later ook is voldaan. Nu Zodiac c.s. niet zijn verrijkt, behoefde het hof niet te onderzoeken of aan de overige vereisten van art. 6:212 BW was voldaan, te weten de ongerechtvaardigdheid van de verrijking en of de verrijking ten koste van het vermogen van VMF is gegaan. De onderdelen stuiten hierop af.
travaux préparatoiresen de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragsstaten. Hoewel de Hoge Raad een extensieve interpretatie heeft gegeven aan art. 5 Beslagverdrag [31] , biedt het arrest geen aanknopingspunten voor de nóg ruimere uitleg die VMF voorstaat, namelijk dat de materiële reikwijdte van art. 5 Beslagverdrag zich óók uitstrekt tot vorderingen die strekken tot schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag. Deze vorderingen kunnen niet worden beschouwd als vorderingen die
nauw verband houdenmet vorderingen betreffende de opheffing van het beslag of de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid. De door VMF verdedigde uitleg sluit ook niet aan bij de tekst en context van het artikel en vindt evenmin steun in de
travaux préparatoiresnoch in de rechtspraak en literatuur van de verdragsstaten. Ik wijs er met name op dat de conflictregel van art. 6 Beslagverdrag voor de aansprakelijkheid van de schuldeiser voor schade die door het beslag is veroorzaakt, verwijst naar het recht van de verdragsluitende Staat waar het beslag is gelegd of waar daartoe verlof is gevraagd. De bepaling voorziet derhalve in een conflictregel die zich ook laat toepassen door een andere rechter dan de beslagrechter bij wie een vordering inzake onrechtmatig beslag aanhangig wordt gemaakt. [32]
onderdeel Cen
onderdeel D.