Conclusie
1.Inleiding
2.Bespreking van het incidentele cassatiemiddel
Onderdeel C.1betoogt, in de kern genomen, dat de rechtbank met bovengenoemd oordeel heeft miskend dat de categorische niet-erkenning van een (bigaam) huwelijk dat ten grondslag ligt aan een geboorteakte in strijd kan komen met art. 8 EVRM (het recht op een privé- en familieleven) indien het een langdurig en ook daadwerkelijk als zodanig als levenswijze vormgegeven huwelijk is. Voor zover de inmenging in het familie- of privéleven via de door de rechtbank toegepaste bepalingen gerechtvaardigd zou zijn op grond van art. 8 lid 2 EVRM, geldt dat het EHRM oordeelt dat als de wettelijke regeling die een inmenging oplevert in het recht op bescherming van het privéleven, in de weg staat aan een concrete belangenafweging, er sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op het recht op privéleven zoals beschermd door art. 8 lid 1 EVRM, aldus het onderdeel. Het onderdeel wijst verder op de beschikking van de Hoge Raad van 10 november 1989 [2] , waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat de gerechtvaardigdheid van inmenging, zoals bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM, afhangt van de omstandigheden van het geval en dat het ongeclausuleerde erkenningsverbod voor de gehuwde man van art. 224 lid 1 aanhef en onder b BW (oud) in strijd was met art. 8 lid 1 EVRM omdat het een concrete afweging uitsloot. Volgens het onderdeel had de rechtbank op grond van art. 8 EVRM gewicht moeten toekennen aan de omstandigheden van het geval, namelijk dat het huwelijk van de ouders van de betrokkene 26 jaar heeft geduurd, dat de vader de eerste jaren het gezin financieel onderhield en regelmatig bezocht in Ghana en dat betrokkene vanaf zijn geboorte door het leven ging als de zoon van de vader, dat de vader, na zijn terugkeer uit Nederland in 2008, in Ghana in gezinsverband leefde en dat het bigame karakter op 19 november 1997 aan het huwelijk is ontvallen.
rechtsgevolgtoekomt aan de erkenning. De Hoge Raad heeft overwogen dat deze vraag niet in het algemeen kan worden beantwoord en dat het bij de bepaling van dit tijdstip aankomt op de inhoud en de strekking van de wettelijke bepaling(en) en de daardoor in het leven geroepen rechtgevolgen, met het oog waarop de erkenning van dat rechtsfeit of die rechtshandeling plaatsvindt. [8] Voor zover de erkenning wordt verzocht met het oog op de vaststelling dat een persoon ingevolge art. 3 lid 1 RWN van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen, heeft de Hoge Raad overwogen dat het stelsel van de RWN eraan in de weg staat dat een kind dat is geboren uit een ten tijde van zijn geboorte polygaam huwelijk waaraan naderhand het polygame karakter is ontvallen, ingevolge art. 3 lid 1 RWN uitsluitend op grond van zijn afstamming op enig tijdstip van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgt. [9]
ten tijde van de geboortevan betrokkene in strijd was met de openbare orde. De omstandigheden die de rechtbank volgens het middel in haar beoordeling had moeten betrekken, waaronder de ontbinding van het eerste huwelijk van de vader, hebben zich alle voorgedaan ná de geboorte van betrokkene. De rechtbank heeft deze omstandigheden dan ook terecht niet in haar beoordeling betrokken.
Genovese/Maltadat deze moet voldoen aan het non-discriminatiebeginsel van art. 14 EVRM. Volgens het onderdeel voldoet de Nederlandse erkenningsregeling hier niet aan, nu kinderen uit een rechtsgeldig gesloten huwelijk, waarvan de vader of de moeder ten tijde van de geboorte Nederlander is, de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, terwijl betrokkene, die is geboren uit een ten tijde van zijn geboorte bigaam huwelijk, niet de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen, omdat dat huwelijk en de daaruit volgende familiale betrekkingen niet erkend worden. Het onderdeel betoogt dat ingevolge art. 10:101 lid 1 BW in verbinding met art. 10:100 lid 1, onder c, BW en art. 10:32 lid 1, aanhef en onder a, BW en art. 2 lid 1 RWN en art. 3 RWN gelijke gevallen op grond van een onderscheid naar geboorte ongelijk worden behandeld zonder dat daarvoor een toereikende rechtvaardiging bestaat, zodat de rechtbank deze bepalingen buiten toepassing had moeten laten vanwege strijd met art. 14 EVRM jo. art. 8 EVRM, art. 2 IVRK en art. 26 IVBPR. Het onderdeel stelt dat het door het EHRM in
Genovese/Maltavastgestelde ongerechtvaardigde onderscheid in behandeling in de nationaliteitswetgeving tussen kinderen geboren binnen en buiten huwelijk, zich ook hier voordoet.
Genovese/Malta [12] betrof een verzoek tot verkrijging van de Maltese nationaliteit van een kind van een Maltese vader en een Schotse moeder. Het verzoek werd afgewezen omdat het kind een buiten huwelijk geboren zoon van de Maltese vader was en om die reden op grond van de Maltese nationaliteitswet (zoals die luidde vóór de wijziging van die wet in 2007) geen aanspraak had op de Maltese nationaliteit. Het EHRM oordeelde dat in dit geval geen sprake was van
family lifetussen de zoon en de vader. De ontzegging van de nationaliteit kon daarom niet worden beschouwd als een belemmering om
family lifetot stand te brengen en was ook niet anderszins van invloed op het recht van het kind op eerbiediging van
family life. Het niet verwerven van de nationaliteit van een ouder kan echter van invloed zijn op de sociale identiteit van het kind en derhalve op het privéleven (
private life) van het kind waardoor art. 8 EVRM in het geding kan komen.
within the ambit’) valt van art. 8 EVRM. Dat betekent dat een nationale regeling omtrent de verwerving van staatsburgerschap wel art. 14 EVRM in acht moet nemen. Dat artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat het genot van de rechten en vrijheden van het EVRM moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook.
Genovese/Maltalag de vraag voor of het Maltese nationaliteitsrecht discrimineerde door binnen huwelijk geboren kinderen van een Maltese vader en een buitenlandse moeder wél aanspraak te geven op de Maltese nationaliteit en buiten huwelijk geboren kinderen van een Maltese vader en een buitenlandse moeder niet. Het EHRM heeft vooropgesteld dat een onderscheid in behandeling discriminerend is wanneer hiervoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Van een ongerechtvaardigd onderscheid is sprake wanneer het geen legitiem doel nastreeft of indien er geen redelijke verhouding bestaat tussen de gebruikte middelen en het nagestreefde doel. De verdragsluitende staten beschikken over een zekere ‘
margin of appreciation’ bij de beoordeling of en in hoeverre verschillen in overigens vergelijkbare situaties een verschillende behandeling in rechte rechtvaardigen. De reikwijdte van deze beoordelingsruimte varieert naar gelang van de omstandigheden, het onderwerp en de achtergrond ervan. [14]
very weighty reasons’) worden aangevoerd voordat een ogenschijnlijk willekeurig onderscheid in behandeling op grond van buitenechtelijke geboorte verenigbaar zou zijn met het EVRM. Vervolgens heeft het EHRM overwogen:
Genovese/Malta. Anders dan het (destijds geldende) Maltese nationaliteitsrecht, maakt het Nederlandse nationaliteitsrecht geen onderscheid tussen binnen en buiten huwelijk geboren kinderen. Op grond van art. 3 lid 1 RWN is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de juridisch vader of de juridisch moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden. De Staat heeft er in zijn verweerschrift terecht op gewezen dat ook een ongehuwde vader, wiens juridisch vaderschap voortvloeit uit prenatale erkenning van het kind, via art. 3 lid 1 RWN zijn Nederlandse nationaliteit doorgeeft. [16] Daar komt bij dat het Nederlanderschap ingevolge art. 4 RWN onder bepaalde voorwaarden ook van rechtswege na de geboorte kan worden verkregen als gevolg van erkenning door een Nederlander of als gevolg van gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een Nederlander.
gelijkegevallen dus geen sprake. Het onderdeel stuit hierop af.
very weighty reason’ noodzakelijk is en dat ook moet zijn voldaan aan het vereiste dat de maatregel proportioneel is.
Genovese/Maltaheeft het EHRM, in lijn met zijn eerdere rechtspraak, overwogen dat het onderscheid tussen buiten en binnen huwelijk geboren kinderen alleen kan worden gerechtvaardigd door ‘
very weighty reasons’, zeer zwaarwegende redenen. [19] De
very weighty reasons-toets wordt door het EHRM toegepast bij gronden van onderscheid die het EHRM als verdacht kwalificeert, bijvoorbeeld waar het onderscheid leidt tot stigmatisering van kwetsbare groepen. [20] In deze gevallen is de beoordelingsruimte van de Staat heel beperkt en moet de Staat zeer zwaarwegende redenen aanvoeren voordat het gemaakte onderscheid als verenigbaar met het EVRM kan worden beschouwd.
very weighty reasons-toets toepast, stelt het hoge eisen aan de gerechtvaardigdheid van de nagestreefde doelstelling en aan de geschiktheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit van het middel om het doel te bereiken. [21] Gerards wijst erop dat uit de rechtspraak van het EHRM – zoals ook
Genovese/Malta– blijkt dat de reden om deze strikte toets toe te passen in zaken waarin onderscheid wordt gemaakt op basis van iemands geboorte buiten huwelijk in belangrijke mate wordt ingegeven door het bestaan van Europese consensus over het afkeurenswaardige van deze vorm van onderscheid. [22]
‘very weighty reasons’ als rechtvaardigingsgrond kunnen dienen. De toetsing zal daarmee terughoudender moeten zijn; de rechter dient rekening te houden met de beoordelingsruimte van de Staat. Dat neemt niet weg dat voor het gemaakte onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging moet bestaan. Daarvan is sprake wanneer het onderscheid een legitiem doel dient en het middel om dat doel te bereiken, proportioneel is.
very weighty reason’ zou moeten bestaan, gaat het, gelet op het bovenstaande, uit van een onjuiste rechtsopvatting en faalt het.
in het kader van gezinsherenigingin strijd is met het discriminatieverbod uit de
Belgische grondwet, doet hieraan niet af. Het onderdeel faalt.
margin of appreciation’) die de Staat in dit geval toekomt, staat de omstandigheid dat de effectiviteit van het middel (mogelijk) lastig te waarderen is, niet aan de gerechtvaardigdheid ervan in de weg. Het onderdeel faalt daarmee.
onderdeel Ebehoeft geen bespreking.