In deze zaak is de verdachte, geboren in 2001, bij arrest van 13 maart 2023 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte kreeg een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en zijn auto werd verbeurd verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte op 18 maart 2021 in zijn auto ongeveer 27,8 gram cocaïne en 29,6 gram MDMA had, evenals een stroomstootwapen. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij drie middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft een bewijsklacht over de aanwezigheid van de drugs, het tweede middel betreft de verbeurdverklaring van de auto, en het derde middel betreft de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het stroomstootwapen. Het hof heeft de bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte in zijn overwegingen betrokken en heeft geoordeeld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en het wapen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt opgemerkt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden.